In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 15 april 2025, wordt het beroep van eiser, een man van Ghanese nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 21 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 21 november 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 20 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft verklaard dat hij in Ghana een brand heeft gesticht op een cashewplantage, wat heeft geleid tot zijn vrees voor vervolging. De rechtbank oordeelt dat de vrees van eiser voor een gevangenisstraf en de dood niet voldoende is onderbouwd en dat Ghana als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Ghana. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, wat hij in dit geval niet heeft gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de minister. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.