ECLI:NL:RBDHA:2025:6269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.14194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening mvv voor minderjarig kind uit Uganda met terminaal zieke moeder

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een minderjarig kind uit Uganda, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, omdat zijn moeder terminaal ziek is. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van een bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 10 april 2025, waarbij de gemachtigden van zowel verzoeker als de minister aanwezig waren.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker, die momenteel in Uganda verblijft, niet in staat is voor zichzelf te zorgen en dat zijn moeder, die lijdt aan borstkanker, niet meer in staat is om voor hem te zorgen. De voorzieningenrechter erkent de spoedeisendheid van de situatie, maar concludeert dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen feitelijke gezinsband bestaat tussen verzoeker en zijn vader, die in Nederland verblijft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, maar benadrukt dat een nareisaanvraag door de zus van verzoeker, die al in Nederland is, een spoedbehandeling zal krijgen. De uitspraak sluit af met de mededeling dat er geen hoger beroep of verzet mogelijk is tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14194

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. F. van Bussel),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 25 februari 2025 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoeker heeft de Ugandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2018. Verzoeker verblijft op dit moment in Uganda bij zijn moeder. Zijn moeder heeft een terminale ziekte, namelijk borstkanker, en zij krijgt hier geen behandeling meer voor omdat zij dat niet kan betalen. Het gaat erg slecht met verzoekers moeder, volgens verzoeker zelfs zo slecht dat zij binnen enkele dagen of weken zal komen te overlijden. Referent is de biologische vader van verzoeker en heeft een verblijfsstatus in Nederland. Hij heeft een nareisaanvraag ingediend voor zijn minderjarige zoon en voor zijn minderjarige dochter [naam], de zus van verzoeker. De nareisaanvraag van de zus van verzoeker is ingewilligd en zij is op 31 maart 2025 Nederland ingereisd. Op 25 maart 2025 heeft verzoeker, vanwege de schrijnende situatie en ter versnelling van de bezwaarprocedure, bij de minister een zogeheten Formulier Rode Knop ingediend. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter primair om de voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt om hem te behandelen als ware hij in het bezit van een mvv. Ook verzoekt verzoeker dat de minister wordt opgedragen de Nederlandse ambassade te verzoeken deze mvv aan [verzoeker] af te geven. Subsidiair verzoekt verzoeker, zo heeft zijn gemachtigde op de zitting toegelicht, om de minister een korte beslistermijn (één of twee weken) op te leggen met een dwangsom.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft aan de afwijzing van de nareisaanvraag van referent en verzoeker ten grondslag gelegd dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een feitelijke gezinsband. Referent en verzoeker hebben voor hun binnenkomst in Nederland nog geen gezin gevormd. Verzoeker is niet geboren tijdens een huwelijk of een daarmee gelijk te stellen relatie. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat geen sprake is van spoedeisendheid bij het verzoek om een voorlopige voorziening, nu onbekend is binnen welke termijn de moeder van verzoeker zal komen te overlijden. Daarnaast stelt de minister dat verzoeker kan worden verzorgd door de zus van zijn moeder, zijn tante.
Het spoedeisend belang
5. Verzoeker betoogt dat, juist omdat nu de situatie van zijn moeder is verslechterd, sprake is van spoedeisendheid. Volgens de arts is het een kwestie van enkele dagen/weken dat verzoekers moeder komt te overlijden. In Uganda kan niemand voor verzoeker zorgen en hij is hier zelf gezien zijn leeftijd ook niet toe in staat. De zus van verzoeker van zestien jaar is op 30 maart 2025 naar Nederland gekomen. Haar nareisaanvraag is wel toegewezen. Verzoeker is achtergebleven bij zijn stervende moeder die nog maar enkele dagen/weken te leven heeft. Er zijn geen anderen die hem kunnen verzorgen. Momenteel springt de zus van verzoekers moeder bij om af en toe te helpen, maar dat is tijdelijk. Daarnaast is het voor verzoeker enorm traumatisch om als kind van zes jaar bij zijn stervende moeder te zijn. Volgens verzoeker is daarom sprake van spoedeisend belang.
5.1.
Niet in geschil is dat de moeder van verzoeker terminaal ziek is. Ook is niet in geschil dat referent de biologische vader van verzoeker is en daarmee dat de familierechtelijke relatie niet in twijfel is. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat niet in geschil is dat verzoeker niet voor zichzelf kan zorgen, aangezien hij een kind van zes jaar is.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker verschillende verklaringen heeft overgelegd ter onderbouwing van haar fysieke gesteldheid, waaronder:
- een verklaring van het ziekenhuis waarin staat dat de moeder van verzoeker sinds december 2023 borstkanker heeft;
- een verklaring van de zus van de moeder van verzoeker van 18 maart 2025;
- een verklaring van de verhuurder van de moeder van verzoeker van 19 maart 2025;
- en een verklaring van de buurvrouw van de moeder van verzoeker van 19 maart 2025. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat in een verklaring van 19 maart 2025 van het [medisch centrum] staat dat de situatie van de moeder van verzoeker zich er niet meer voor leent om voor haar kinderen te zorgen omdat ze voor haar leven vecht, wat met de dag moeilijker is voor haar. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister gesteld dat uit de website van het [medisch centrum] niet is gebleken dat de oncoloog die deze verklaring heeft ondertekend daar ook daadwerkelijk als arts werkt. De minister heeft daar tot nu toe, zo heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd verder toegelicht, (nog) geen verder onderzoek naar verricht.
5.3.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de minister dat geen sprake is van een spoedeisend belang niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een spoedeisend belang, aangezien verzoeker, een minderjarig kind van zes jaar, op dit moment in Uganda bij zijn moeder verblijft, die terminaal ziek is. Het is onduidelijk hoe lang zij nog te leven heeft, wat betekent dat verzoeker op elk moment het risico loopt alleen achter te blijven. Referent stelt dat er niemand anders in de omgeving is die voor verzoeker kan zorgen. Zijn tante bezoekt hem af en toe om te helpen, maar ook zij is druk met haar eigen gezin met vier kinderen en haar partner. Het is dus, voor het aannemen van spoedeisend belang, voldoende aannemelijk dat verzoeker grotendeels op zichzelf is aangewezen, nu, zoals verzoeker stelt en zou blijken uit de verklaring van het [medisch centrum] van 19 maart 2025, zijn moeder niet in staat is om voor hem te zorgen en zijn tante beiden slechts af en toe bezoekt. Dit brengt het risico met zich dat verzoeker op elk moment alleen komt te staan in het huis van zijn moeder. Het spoedeisend belang wordt door de voorzieningenrechter daarom aangenomen.
Belangenafweging
6. Verzoeker betoogt verder dat een belangenafweging tot de conclusie zou moeten leiden dat de voorlopige voorziening wordt toegewezen. Het belang van verzoeker bij toewijzing van het verzoek is er in gelegen dat hij – gezien de spoedeisende situatie – niet het besluit van de minister op zijn bezwaar kan afwachten. De beslissing op het bezwaar kan nog een geruime tijd op zich laten wachten, wat onder meer blijkt uit het feit dat naar aanleiding van het ingediende bezwaar nog niet eens een ontvangstbevestiging is verzonden, dan wel een termijn is gegund om de gronden aan te vullen. Ook heeft de gemachtigde van verzoeker in de bezwaarprocedure, zo heeft zij op de zitting toegelicht, nog geen dossier ontvangen. Gelet hierop weegt het belang dat verzoeker snel naar Nederland kan komen zwaarder dan het belang van de minister bij afwijzing van het verzoek om zo niet voor een onomkeerbare situatie te worden gesteld.
6.1.
De beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening vergt, als het spoedeisendheid belang niet geheel ontbreekt, in de regel een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit (dan wel de daarmee gelijk te stellen feitelijke handeling) en, voor zover aangewezen, een afweging van de betrokken belangen. Deze beoordeling is niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in de (eventuele) hoofdzaak.
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een dergelijke twijfel aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft de minister beslist dat de feitelijke gezinsband tussen verzoeker en referent niet aannemelijk is gemaakt. Zij hebben elkaar immers niet (of hoogstens een week) gezien en daarom ook geen band opgebouwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het laten overbrengen van verzoeker naar Nederland en hem te beschouwen als ware hij in het bezit van een mvv daarom ook een vergaande maatregel. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de impact van de beslissing om verzoeker, een jonge minderjarige, in Nederland verblijf toe te staan groot is. Het is aan de minister om te beslissen of verzoeker naar Nederland mag komen om bij zijn zus en zijn vader te zijn. Daar komt bij dat op de zitting is gebleken dat de zus van verzoeker in Nederland is en dat zij op 17 april 2025 haar verblijfsvergunning kan ophalen. Daarna zal de zus van verzoeker een nareisaanvraag indienen voor verzoeker, haar broertje. Verzoeker en zijn zus hebben namelijk een nauwe band en uit de verklaringen die verzoeker heeft overgelegd blijkt dat verzoekers zus veel voor verzoeker betekent. Partijen zijn het erover eens dat een nareisaanvraag door verzoekers zus (meer) kans van slagen heeft. Ook is het voor de voorzieningenrechter uit de overgelegde stukken en de toelichting door de gemachtigde van de minister op de zitting duidelijk dat een nareisaanvraag door verzoekers zus een spoedbehandeling zal krijgen. De gemachtigde van de minister heeft er op de zitting ook desgevraagd mee ingestemd om na te gaan of de afspraak voor het afhalen van de verblijfsvergunning door verzoekers zus in tijd naar voren gehaald kan worden.
Het subsidiaire verzoek om oplegging van een korte beslistermijn en dwangsom
7. Verzoeker verzoekt subsidiair om oplegging van een korte termijn om op zijn bezwaar te beslissen met daaraan verbonden een dwangsom.
7.1.
De minister moet op het bezwaar beslissen uiterlijk binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. [1] De voorzieningenrechter kan hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening treffen, bijvoorbeeld gehele of gedeeltelijke schorsing van het bestreden besluit. Het past niet bij het middel dat de voorlopige voorziening is om een kortere beslistermijn op te leggen.
7.2.
Pas als de beslistermijn is verstreken kan verzoeker de minister in gebreke stellen. Als daarna dan twee weken is verstreken kan verzoeker beroep instellen bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Als dan komt vast te staan dat de minister niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank (in beginsel) een beslistermijn van twee weken opleggen en aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [2]

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af, maar gaat er daarbij van uit dat een nareisaanvraag door verzoekers zus een spoedbehandeling zal krijgen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dat staat in de artikel 55d, eerste lid en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.