ECLI:NL:RBDHA:2025:6323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
C/09/679330 / FA RK 25-629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen bij echtscheiding met betrekking tot kinderalimentatie en zorgregeling

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende voorlopige voorzieningen bij echtscheiding. De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en om de toevertrouwing van hun minderjarige kind aan haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de hoofdverzorger is van het kind en dat het in het belang van het kind is dat de ouders niet meer samen in één woning verblijven. De man is verplicht de woning te verlaten, maar krijgt een termijn van drie maanden om een alternatieve verblijfplaats te vinden. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind bij de man verblijft zodra hij een eigen woning heeft. Tot die tijd zal de omgang plaatsvinden in de echtelijke woning. Daarnaast is er voorlopige kinderalimentatie vastgesteld van € 25,- per maand, rekening houdend met de financiële situatie van beide ouders. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-629
Zaaknummer: C/09/679330
Datum beschikking: 19 maart 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 29 januari 2025 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg in Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Toughza in Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 7 februari 2025, met bijlage, namens de vrouw;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken;
  • de brief van 27 februari 2025, met bijlagen, namens de vrouw.
Op 5 maart 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat en de tolk A. Ben Ali, en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • De vrouw en de man zijn gehuwd op [datum] 2020 in [plaats 1] , Marokko.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] .
  • De ouders zijn met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] belast.
  • De vrouw heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. [minderjarige] heeft volgens de Basisregistratie personen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
  • de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] , met inbegrip van de inboedel, met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden en met machtiging van de vrouw om de ontruiming door de man zo nodig te bewerkstelligen met de sterke arm van politie en justitie;
  • [minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd;
  • een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 500,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van de maand volgend op de indiening van het verzoekschrift,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man zelfstandig:
- dat de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] , met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;

indien het verzoek van de vrouw om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning wordt toegewezen:

  • de man een termijn van drie maanden te gunnen om een alternatieve verblijfplaats te vinden;
  • het verzoek van de vrouw om [minderjarige] aan haar toe te vertrouwen toe te wijzen;
  • de volgende voorlopige zorgregeling vast te stellen:
zolang de man geen eigen woning heeft: birdnesting, inhoudende dat [minderjarige] bij de man is iedere donderdag na school tot en met zondag 17.00 uur;
zodra de man een eigen woning heeft: [minderjarige] is bij de man om de week van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 17.00 uur, de helft van de zomervakantie en de helft van de (islamitische) feestdagen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
In deze voorlopige voorzieningenprocedure heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en wordt Nederlands recht toegepast.
Toevertrouwing [minderjarige]
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om [minderjarige] aan haar toe te vertrouwen toewijzen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat zij de hoofdverzorger is van [minderjarige] .
Uitsluitend gebruik echtelijke woning
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. Partijen zijn in 2023 al feitelijk uit elkaar gegaan, maar wonen nog steeds samen in de huurwoning. Dit betreft een huurwoning van 61 m2 met één slaapkamer. Volgens de vrouw zijn er al langere tijd spanningen in huis, welke hoog zijn opgelopen nadat de vrouw eind oktober 2024 ontdekte dat man zich op de werkvloer schuldig heeft gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. De man betwist dat er sprake is van zodanige spanningen dat partijen niet meer samen kunnen wonen totdat er in de bodemprocedure is beslist. Daarnaast stelt de man dat hij geen alternatieve verblijfplaats heeft.
De rechtbank stelt voorop dat dit een ingewikkelde afweging is die hoe dan ook leidt tot een pijnlijke uitkomst. De rechtbank komt er – alles afwegende – toe het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toe te kennen. Het gevolg hiervan is dat de man de woning dient te verlaten en andere woonruimte moet zoeken. Dat is niet eenvoudig, zo realiseert ook de rechtbank zich.
De rechtbank komt met de volgende redenen tot deze beslissing. Hoewel partijen het er niet over eens zijn in welke mate er sprake is van spanningen tussen hen, heeft de vrouw aangegeven dat zij sowieso spanningen ervaart. De Raad heeft hierover op de zitting aangegeven dat een kind dergelijke spanningen voelt en dat die ook invloed hebben op de ontwikkeling van het kind. Het feit dat de man de spanningen betwist, maakt niet dat de vrouw de situatie anders ervaart, met alle gevolgen daarvan voor [minderjarige] . De rechtbank acht het daarom in het belang van [minderjarige] dat de ouders niet meer samen in één woning verblijven.
Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat hij in zijn vertrouwde omgeving kan blijven, waarvan de Raad ook het belang op de zitting heeft benadrukt. Verder neemt de rechtbank in overweging dat de vrouw al zeker vier jaar huurder van de woning was, voordat de man bij haar introk en dat de man op de zitting heeft aangegeven er ook wel rekening mee te houden dat de vrouw bij de beslissing op het verzoek om echtscheiding het huurrecht van de woning toegewezen zal krijgen.
De rechtbank realiseert zich dat dit voor de man voor een vervelende situatie zorgt, maar alle belangen afwegend ziet de rechtbank deze beslissing als de minst slechte optie. Het is gelet op de situatie tussen partijen niet in het belang van [minderjarige] als de vrouw de woning verlaat en [minderjarige] met de man in de woning achterblijft, of – nog verder gaand – [minderjarige] met de vrouw naar elders moet vertrekken. De rechtbank herhaalt het advies van de Raad dat inhoudt dat van belang is dat [minderjarige] in zijn vertrouwde omgeving verblijft. Dit alles leidt dan tot de conclusie dat de man de woning moet verlaten. De rechtbank zal wel het voorwaardelijke verzoek van de man toewijzen om een termijn van drie maanden te krijgen om een alternatieve verblijfplaats te vinden.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het uitsluitend gebruik ‘met inbegrip van de inboedel’ is, zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen. Bij toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan een partij is die partij ook uitsluitend gerechtigd tot de tot die woning behorende inboedelgoederen, voor zover niet bij rechterlijke beschikking tot het dagelijks gebruik aan de andere partij en/of de kinderen toegewezen.
Voorlopige zorgregeling
De man heeft een voorwaardelijk verzoek voor een voorlopige zorgregeling gedaan in het geval dat de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning krijgt toegewezen. Nu dat het geval is zal de rechtbank dit verzoek van de man behandelen.
De rechtbank zal een voorlopige zorgregeling vaststellen waarin onderscheid wordt gemaakt in de situaties waarin de man nog niet en wel eigen woonruimte heeft. Deze voorlopige zorgregeling zal ingaan vanaf drie maanden na heden of, als dat eerder gebeurt, het moment dat de man eigen woonruimte heeft. Zo lang de man nog geen eigen woonruimte heeft, is noodzakelijk dat de voorlopige zorgregeling wordt uitgevoerd vanuit de woning waarvan het uitsluitend gebruik aan de vrouw wordt toegekend. De vrouw dient op die momenten de woning te verlaten. Als de man eigen woonruimte heeft, is het in het belang van [minderjarige] dat hij eens per twee weken een weekend bij de man verblijft.
Voorlopige kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de voorlopige kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen voorlopige kinderalimentatie de datum van deze beschikking hanteren, aangezien partijen nog samenwonen.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide ouders samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. Aangezien partijen nu nog samenwonen zal de rechtbank rekenen met de tarieven van 2025-I.
Voor de berekening van de behoefte van de kinderen gaat de rechtbank aan de zijde van de man uit van een inkomen van € 16.995,- per jaar, zoals volgt uit zijn jaaropgave 2024. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader ten tijde van het uiteengaan van de ouders op € 1.367,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank uit van een WIA-uitkering van € 2.275,- bruto per maand, zoals blijkt uit de betaalspecificaties van januari en februari 2025. Rekening houdend met 8% vakantietoeslag en de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van de ouders op € 1.827,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Uitgaande van de hiervoor genoemde gegevens bedroeg het NBGI van partijen ten tijde van het uiteengaan (€ 1.367,- + € 1.827,- =) € 3.194,- per maand. Conform de aanbevelingen uit het rapport 2025 dient bij het NBGI te worden opgeteld het kindgebonden budget waar partijen ten tijde van de samenleving recht op hadden. Op basis van hun NBGI hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 156,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. De rechtbank berekent daarom het NBGI op € 3.350,- per maand (€ 1.367,- + € 1.827,- + € 156,-).
Gelet op dit NBGI bedraagt de behoefte van [minderjarige] op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2025 uit het rapport € 438,- per maand.
Draagkracht
De behoefte van [minderjarige] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders dient conform de aanbevelingen uit het tremarapport 2025 in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.310)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van
€ 2.125,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van dezelfde inkomensgegevens als bij de berekening van de behoefte, zodat de rechtbank ook hier uitkomt op een NBI van € 1.367,- per maand.
Bij een NBI onder € 1.875,- per maand wordt de draagkracht bepaald op een vast bedrag uit de draagkrachttabel, afhankelijk van de hoogte van het NBI. Omdat het NBI van de man lager is dan € 1.875,- zal de rechtbank met toepassing van de draagkrachttabel (2025) een draagkracht van € 25,- per maand voor de man in aanmerking nemen.
Draagkracht vrouw
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van dezelfde inkomensgegevens als bij de berekening van de behoefte. Rekening houdend met 8% vakantietoeslag, de algemene heffingskorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 2.312,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 216,- per maand, te weten
70% x [2.312 - (0,3 x 2.312 + 1.310)].
Conclusie
Aangezien de gezamenlijke draagkracht van de ouders (€ 25,- + € 216,- = € 241,-) de behoefte van [minderjarige] niet overstijgt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het maken van een draagkrachtvergelijking.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen voorlopige zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 15%. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt € 66,- per maand (15% van € 438,-). Nu echter het tekort aan gezamenlijke draagkracht (€ 438,- minus € 241,- = € 197,- per maand) meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de man aanspraak op kan maken, kan de man – conform de aanbevelingen uit het rapport – de zorgkorting niet verzilveren. Dit leidt ertoe dat de volledige draagkracht van de man dient te worden aangewend voor de kinderalimentatie. De door de man te betalen voorlopige kinderalimentatie zal dan ook worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- per maand.
Proceskosten
Aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat vanaf drie maanden na heden de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] en beveelt mitsdien dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden, met uitzondering van de momenten waarop de man volgens ondergenoemde voorlopige zorgregeling omgang met [minderjarige] in de woning heeft;
*
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ;
aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
*
bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om [minderjarige] bij zich te hebben, met ingang van drie maanden na heden of, als dat eerder gebeurt, het moment dat de man eigen woonruimte heeft:
  • totdat de man eigen woonruimte heeft: om de week van vrijdag 17.00 uur (en vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat uit school) tot zaterdag 20.00 uur, waarbij de omgang in de echtelijke woning plaatsvindt zonder aanwezigheid van de vrouw;
  • vanaf het moment dat de man eigen woonruimte heeft:
  • om de week van vrijdag 17.00 uur (en vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat uit school) tot zondag 17.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden, voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 25,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, rechter, ook kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
19 maart 2025.