ECLI:NL:RBDHA:2025:6362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
25_1889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake tegemoetkoming vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke opvang

Op 17 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers, wettig vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, en verweerder. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over de tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin de tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto werd verlaagd van € 165,19 per maand naar € 55,05 per maand. Verzoekers hebben beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 7 april 2025 behandeld. In zijn beoordeling heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de financiële situatie van het gezin en de noodzaak voor hun jong kind om te kunnen participeren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verlaagde tegemoetkoming niet voldoende is om de vervoersbehoefte van verzoekers te dekken, maar heeft ook overwogen dat de huidige tegemoetkoming in combinatie met de leasekosten van de Multivan voorlopig voldoende is voor participatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de kosten voor het gebruik van de Multivan en de bijbehorende tegemoetkoming in het licht van de omstandigheden van het geval voorlopig adequaat zijn.

De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/1889

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , wettig vertegenwoordigers van

[naam] ( [naam] ), uit [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: R. Woudenberg-Klos),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: A. Bruinse).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2025 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoekers toegekende tegemoetkoming op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo) voor het gebruik van de eigen auto verlaagd naar een derde van het bedrag van de maximale tegemoetkoming (van € 165,19 per maand naar € 55,05 per maand).
Bij besluit van 5 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door verzoekers tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
1. De voorzieningenrechter acht, gelet op de financiële situatie van het gezin en de omstandigheid dat het om een jong kind gaat, spoedeisend belang aanwezig is.
Inleiding
2. Op 17 april 2024 heeft verweerder besloten om aan verzoekers ten behoeve van hun zoon [naam] een aangepaste hybride Volkswagen Multivan (verder: Multivan) toe te kennen. In afwachting van de levering van de Multivan is aan verzoekers vanaf 19 januari 2024 een tijdelijke tegemoetkoming meerkosten voor taxikosten/eigen auto toegekend ter hoogte van €159,26 per maand. Op 24 december 2024 is de Multivan in bruikleen verstrekt. De maandelijkse leasekosten ad € 1.444,13 worden door verweerder betaald. De verstrekking is neergelegd in het besluit van 15 januari 2025.
Standpunten van partijen
3. Verweerder heeft de verlaging gebaseerd op het bepaalde in artikel 6.2, vijfde lid van het Besluit. Volgens verweerder hebben verzoekers ten behoeve van [naam] met de Multivan een “andere vervoersvoorziening” als bedoeld in artikel 6.2, vijfde lid van het Besluit. De Multivan en de toegekende tegemoetkoming bieden volgens verweerder voldoende vervoersondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie van [naam] . De feitelijke vervoersbehoefte van [naam] geeft geen aanleiding af te wijken van de standaardvergoeding, aldus verweerder.
4. Verzoekers voeren aan dat de kosten hoger zijn dan de nu toegekende vergoeding. Het opladen van de bus kost € 110,- per maand en daar komen ook nog de benzinekosten bij. Met de toegekende tegemoetkoming van € 55,05 per maand kan volgens verzoekers niet eens halve tank aan benzine gekocht worden. Een volle tank kost € 100,- en daarmee is het onmogelijk om 2000 kilometer te rijden. De tegemoetkoming is dus onvoldoende om in de maatschappij te kunnen participeren.
Juridisch kader
5.1.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5.2.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder q van Wmo-verordening Zoetermeer 2015 (de Verordening) wordt onder leefomgeving in verband met ondersteuning bij het aan het maatschappelijk verkeer (zich kunnen verplaatsen) verstaan: 15 tot 20 kilometer rondom de woning van de cliënt.
5.3.
Ingevolge artikel 8.3, eerste lid, van de Verordening kan, met het oog op het zich verplaatsen, een maatwerkvoorziening worden verleend ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het zich verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.
5.4.
Ingevolge artikel 8.3, derde lid van de Verordening wordt participatie mogelijk gemaakt tot maximaal een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer.
5.5.
Ingevolge artikel 8.3, vierde lid, van de Verordening wordt, indien een vervoersvoorziening wordt verstrekt, voor wat betreft de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een contact buiten de leefomgeving, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
5.6.
Ingevolge artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder d, van het Wmo-besluit 2025 (verder: Besluit) bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto maximaal € 1.981,89 per jaar.
5.7.
Ingevolge artikel 6.2, vijfde lid, van het Besluit wordt, indien de cliënt beschikt over een scootmobiel of een andere vervoersvoorziening, de tegemoetkoming vastgesteld op 1/3 van het totale bedrag.
5.8.
Ingevolge artikel 6.2, zesde lid, van het Besluit, kan het college in individuele gevallen afwijken van de bedragen genoemd in het tweede lid onder d indien de vervoersbehoefte daartoe aanleiding geeft.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6.1.
Verzoekers hebben in bezwaar een overzicht aangeleverd van de vervoersbewegingen die [naam] per week maakt. Van een aantal activiteiten hebben verzoekers niet vermeld hoeveel kilometers de afstand bedraagt tussen de woning van [naam] en de plek van die activiteiten. De voorzieningenrechter laat daarom deze activiteiten bij zijn voorlopig oordeel buiten beschouwing. Dit geldt ook voor het bezoek aan de familie in [plaats] (208 kilometer), nu dit bezoek buiten de leefomgeving als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder q van Wmo-verordening van [naam] valt. De overige activiteiten bedragen in totaal 154 kilometer per week. Dat is per jaar een vervoersbehoefte van (52 x 154 =) 8.008 kilometer.
6.2.
Verweerder is bij de berekening van het verbruik naar eigen zeggen op basis van testresultaten uitgegaan van 1,7 liter/100 kilometer. Verzoekers betwisten de juistheid hiervan. Verweerder noch verzoekers hebben hun standpunten met stukken onderbouwd.
In afwachting van de bodemprocedure ziet de rechtbank geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Niet in geschil is dat de Multivan zichzelf kan opladen tijdens het rijden, elektrisch oplaadbaar is en ook op benzine kan rijden. Zelfs als wordt uitgegaan van een vervoerbehoefte van circa 8.000 km -wat aanzienlijk meer is dan het maximum dat in artikel 8.3, derde lid Verordening staat- en van een hoger benzineverbruik, bijvoorbeeld 1 liter op 20 kilometer, dan zou daar ca 400 liter benzine voor nodig zijn, wat ruim € 800 zou kosten. Nu de Multivan zichzelf ook oplaadt tijdens het rijden, de Multivan deels op elektriciteit rijdt, waarvan de kosten lager zijn dan de kosten voor benzine, acht de voorzieningenrechter voorlopig het toegekende bedrag van € 660,60 per jaar bezien in combinatie met vergoeding van de leasekosten van de Multivan, op voorhand voldoende voor [naam] om te kunnen participeren.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
8. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.