Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
3 januari 2025 onderhavig beroep ingediend.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt de niet-ontvankelijkheid van het opvolgend beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, heeft op 7 augustus 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank Zwolle heeft dit beroep op 6 november 2024 gegrond verklaard en de minister van Asiel en Migratie een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Deze termijn loopt tot 26 februari 2025. Echter, voordat deze termijn is verstreken, heeft eiser op 3 januari 2025 een nieuw beroep ingediend.
De rechtbank oordeelt dat het nieuwe beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser had de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar dit kon pas nadat het bestuursorgaan in gebreke was gesteld en er twee weken waren verstreken. Aangezien de minister nog binnen de gestelde termijn van de eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle een besluit moest nemen, is het nieuwe beroep prematuur.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.