ECLI:NL:RBDHA:2025:6410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
NL24.39359 en NL24.39360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Jezidi-broer en zus uit Irak in het licht van discriminatie en geweld

In deze zaak hebben twee Jezidi's, een broer en zus uit de Sinjar-regio in Irak, asiel aangevraagd in Nederland. Ze hebben verklaard dat ze vanwege hun afkomst gediscrimineerd zijn en meerdere geweldsincidenten hebben ondervonden. De minister van Asiel en Migratie heeft hun aanvragen afgewezen, stellende dat de door hen ondervonden discriminatie niet ernstig genoeg was om als vervolging te worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepen op 15 januari 2025 behandeld, waarbij eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister zich onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, ondanks hun Jezidi-afkomst, niet voldoende individuele omstandigheden hebben aangetoond die hen blootstelden aan vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Irak. De rechtbank vernietigt de besluiten van de minister en draagt deze op om binnen tien weken nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.39359 en NL24.39360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser, en

[naam eiseres], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres,
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 8 oktober 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd (asielaanvragen) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Khudaida. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers zijn broer en zus. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 2000 en eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 2006. Eisers hebben de Iraakse nationaliteit, zijn afkomstig uit de Sinjar-regio in Irak en zijn Jezidi’s. Zij hebben op 20 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
De asielrelazen
2.1.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Na de inval door IS in de Sinjar-regio in 2014 is eiser met zijn familie (onder wie eiseres) naar de bergen gevlucht, waar zij acht dagen hebben verbleven. Daarna is eiser met zijn familie naar de Koerdische Autonome Regio (KAR) gevlucht, waar zij eerst in een schoolgebouw en later in een tentenkamp hebben verbleven. In 2018 is eiser met zijn familie teruggekeerd naar hun dorp Dugure in Sinjar-regio. Als Jezidi heeft eiser veel discriminatie en meerdere andere problemen ondervonden. Eiser is onder andere door vijf medestudenten van de universiteit bedreigd en mishandeld, waarbij hij gewond is geraakt. Daarnaast is eiser in februari 2022 in de buurt van zijn woonplaats benaderd door de PKK met het oog op rekrutering. Bij terugkeer naar Irak vreest eiser voor een nieuwe genocide, voor problemen en geweld vanwege zijn Jezidi-afkomst en voor gedwongen rekrutering of ontvoering door de PKK.
2.2.
Eiseres heeft – samengevat weergegeven – het volgende aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd. Na de inval door IS in de Sinjar-regio in 2014 is eiseres met haar familie (onder wie eiser) naar de bergen gevlucht. Van 2014 tot 2018 heeft eiseres met haar familie in de KAR verbleven. In 2018 is eiseres met haar familie teruggekeerd naar de Sinjar-regio. Als Jezidi heeft eiseres veel discriminatie en racisme ondervonden en veel andere nare gebeurtenissen meegemaakt. Eiseres is onder andere op haar school door haar lerares vernederd en door de conciërge aangerand. Na dit laatste incident heeft zij in haar polsen gesneden. Eiseres stelt niet in Irak te kunnen leven vanwege de oneerlijke en vernederende behandeling die zij daar als Jezidi krijgt. Bij terugkeer naar Irak vreest eiseres voor problemen en geweld vanwege haar Jezidi-afkomst.
De bestreden besluiten
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- problemen vanwege het behoren tot de Jezidi bevolkingsgroep;
- rekrutering door de PKK.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser Jezidi is en om die reden problemen heeft ondervonden. De gestelde rekrutering door de PKK heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht, omdat in dat verband niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.2.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
- problemen vanwege het behoren tot de Jezidi bevolkingsgroep.
Verweerder heeft beide asielmotieven geloofwaardig geacht.
3.3.
De geloofwaardig geachte asielmotieven van eisers – aldus: hun identiteit, nationaliteit en herkomst en de problemen vanwege het behoren tot de Jezidi bevolkingsgroep – leveren volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw, omdat op grond daarvan niet aannemelijk is dat eisers een gegronde vrees voor vervolging hebben als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) of bij terugkeer naar Irak een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat Jezidi’s sinds de wijziging van het landenbeleid voor Irak niet langer worden aangemerkt als risicoprofiel, zodat eisers op individuele gronden aannemelijk moeten maken dat zij vanwege hun Jezidi-afkomst te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade. Daarin zijn zij niet geslaagd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als Jezidi’s vanwege discriminatie zo ernstig zijn en zullen worden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren. Verder heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer opnieuw problemen zal krijgen met de vijf medestudenten en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer opnieuw problemen zal krijgen met de conciërge van de school.
Het oordeel van de rechtbank
Geloofwaardigheid van de rekrutering door de PKK
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de PKK hem heeft geprobeerd te rekruteren. Volgens eiser komt het regelmatig voor dat uitstel wordt verleend voor de dienstplicht vanwege het volgen van een studie. De PKK heeft eiser enkel laten gaan, omdat hij te kennen had gegeven dat hij eerst wilde afstuderen. Verder komt het volgens eiser vaker voor dat er geen officiële oproep wordt gedaan. Eiser stelt dat wat hij op dit punt heeft verklaard overeenkomt met de beschikbare landeninformatie, waaronder het Algemeen ambtsbericht over Irak van november 2023.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser niet met documenten – bijvoorbeeld een oproep – heeft onderbouwd dat de PKK hem heeft willen rekruteren. Daarom heeft verweerder eisers verklaringen over de rekrutering door de PKK op geloofwaardigheid beoordeeld. Verweerder heeft deze verklaringen ongeloofwaardig geacht, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Daarin is bepaald dat de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk en niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie moeten zijn.
4.2.
Eisers verklaring komt erop neer dat de PKK hem in 2022, toen hij 22 jaar oud was, onder dwang heeft geprobeerd te rekruteren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze verklaring van eiser niet past in het beeld over rekruteringen in Irak zoals dat naar voren komt uit het Algemeen ambtsbericht over Irak van november 2023. Uit het ambtsbericht, pagina 36, volgt namelijk dat er geen gevallen bekend zijn van gedwongen rekrutering van volwassenen door het Iraakse leger of milities. In het ambtsbericht wordt wel melding gemaakt van gevallen van gedwongen rekrutering van kinderen door de PKK en van Jezidi-kinderen (vanaf acht jaar) in Sinjar door de aan PKK gelieerde YBS, maar eiser was ten tijde van de gestelde rekruteringspoging geen kind meer maar (ruim) volwassen. Nu de rekruteringspoging waarover eiser heeft verklaard dusdanig afwijkt van wat er uit het ambtsbericht naar voren komt over rekruteringen in Irak, mag verweerder van eiser verwachten dat hij concreet en duidelijk kan uitleggen waarom de PKK specifiek hem wilde rekruteren. Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser daarin niet is geslaagd. Voorts stelt verweerder niet ten onrechte dat eisers verklaringen over wat er feitelijk is gebeurd niet duiden op een daadwerkelijke rekruteringspoging door de PKK. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij slechts één keer door twee mannen van de PKK bij een controlepost is aangesproken en dat eiser kon wegkomen door te zeggen dat hij zich zou aansluiten nadat hij was afgestudeerd. Verweerder stelt niet ten onrechte dat niet valt in te zien dat de PKK eiser zo makkelijk laat wegkomen en/of niet vaker heeft tegengehouden of benaderd, als zij daadwerkelijk uit was op rekrutering van eiser. Dit geldt te meer, nu eiser heeft verklaard dat de PKK weet wie hij is en dat hij regelmatig langs de desbetreffende controlepost van de PKK kwam. Eiser heeft nog wel verklaard dat de PKK na zijn vertrek uit Irak twee keer bij het huis van zijn ouders is langsgekomen, maar, gelet op wat er hiervoor is overwogen en nu eiser dit niet uit eerste hand heeft en hierover slechts zeer summier en weinig concreet heeft verklaard, heeft verweerder dit niet hoeven volgen.
4.3.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over dit asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat dus niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Nu niet is voldaan aan deze voorwaarde heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de rekrutering door de PKK niet geloofwaardig zijn. De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Risico vanwege behoren tot de Jezidi bevolkingsgroep
5. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico lopen op vervolging en/of ernstige schade. Jezidi’s lopen weliswaar niet per definitie meer risico om in algemene zin het slachtoffer te worden van geweld of ernstige schade, maar uit de overgelegde landeninformatie volgt dat de situatie voor Jezidi’s nog steeds wel zeer kwetsbaar is. Eisers stellen dat zij, anders dan verweerder stelt, wel degelijk individuele omstandigheden naar hebben gebracht waaruit volgt dat zij bij terugkeer te vrezen hebben voor vervolging en/of ernstige schade. Uit de geloofwaardig geachte verklaringen van eisers blijkt dat zij vanwege hun Jezidi-afkomst werden gediscrimineerd en dat zij slachtoffer zijn geworden van geweld. Als de verklaringen van eisers worden bezien in het licht van de aangehaalde landeninformatie kan verweerder niet volharden in zijn standpunt dat zij bij terugkeer naar Irak geen gevaar lopen, aldus eisers.
5.1.
Bij besluit van 13 juni 2024, WBV 2024/12, inhoudende de wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder het groepenbeleid gewijzigd, in die zin dat de voorheen in het landgebonden beleid gehanteerde ‘risicogroepen’ en ‘kwetsbare minderheidsgroepen’ zijn komen te vervallen en dat is overgestapt naar ‘risicoprofielen’ voor zowel vluchtelingschap als subsidiaire bescherming. Tevens is het landgebonden beleid voor Irak gewijzigd, in die zin dat Jezidi’s niet langer worden aangemerkt als risicoprofiel (voorheen: kwetsbare minderheidsgroep). Aan deze wijziging van het landgebonden beleid ligt in belangrijke mate ten grondslag dat IS inmiddels is verslagen en dat de (veiligheids)situatie in Irak door verweerder op basis van het Algemeen ambtsbericht over Irak van november 2023 bestendig genoeg is bevonden (zie de Kamerbrief van 27 mei 2024, 19637, nr. 3252). Het gewijzigde beleid is op 1 juli 2024 in werking getreden en bevat geen bepaling van overgangsrecht.
5.2.
Eisers hebben de rechtmatigheid van de hiervoor genoemde wijziging van het landgebonden beleid voor Irak voor wat betreft Jezidi’s in beroep niet (meer) bestreden. Daarom zal in deze uitspraak worden uitgegaan van dat gewijzigde beleid, waarin Jezidi’s dus niet langer zijn aangemerkt als risicoprofiel. Meer concreet betekent dit dat er in deze uitspraak van wordt uitgegaan dat Jezidi’s niet structureel in de negatieve aandacht staan van de autoriteiten dan wel derden tegen wie geen bescherming kan worden geboden (zie paragraaf C2/2.4 van de Vc) en dat Jezidi’s, omwille van hun geloof, niet per definitie het risico lopen om in algemene zin slachtoffer te worden van geweld of ernstige schade (zie WBV 2024/12, p. 79). Dit doet er evenwel niet aan af dat de algemene (veiligheid)situatie voor Jezidi’s in de Sinjar-regio nog steeds zeer precair is, vanwege het gebrek aan veiligheid (als gevolg van een machtsvacuüm, de aanwezigheid van diverse gewapende actoren, gevechten, Turkse luchtaanvallen en onontplofte mijnen), de verwoesting van de infrastructuur en woningen in steden en dorpen, de beperkte (toegang tot) basisvoorzieningen (zoals stromend water, elektriciteit, gezondheidszorg en onderwijs) en de beperkte mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien. Dit blijkt onder andere uit het Algemeen ambtsbericht over Irak van november 2023 (p. 68-69) en de door eisers aangehaalde landeninformatie, waaronder de Protection Considerations van de UNHCR van januari 2024. Verder blijkt uit de door eisers aangehaalde landeninformatie, waaronder het Country Focus rapport van EUAA over Irak van mei 2024, dat Jezidi’s nog steeds worden gediscrimineerd en gemarginaliseerd, onder andere door problemen bij toegang tot de arbeidsmarkt. Dit een en ander is in meer of mindere mate ook wel erkend door verweerder in de Kamerbrief van 27 mei 2024 (p. 2, derde alinea) en eveneens ter zitting. Tegen deze achtergrond zal in deze uitspraak het door eisers gestelde risico op vervolging en/of ernstige schade bij terugkeer naar Irak, omwille van het feit dat zij Jezidi’s zijn, worden beoordeeld.
5.3.
Gelet op het (onbestreden) gewijzigde groepenbeleid en landgebonden beleid voor Irak voor wat betreft Jezidi’s geldt voor eisers het individualiseringsvereiste. Dit betekent dat zij individuele omstandigheden naar voren moeten brengen waaruit volgt dat zij bij terugkeer naar Irak te vrezen hebben voor vervolging en/of ernstige schade. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij op grond van individuele omstandigheden, die moeten worden gezien in het licht van de algemene situatie voor Jezidi’s, bij terugkeer naar Irak, vanwege hun Jezidi-afkomst, te vrezen hebben voor discriminatie en geweld en daarom een reëel risico lopen op vervolging en/of ernstige schade.
5.4.
De rechtbank gaat hierna, in overwegingen 6. tot en met 6.7, eerst in op de asielgrond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (vluchtelingschap). Daarna, onder 7. tot en met 7.4, gaat de rechtbank in op de asielgrond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw (subsidiaire bescherming).
6. Over de asielgrond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (vluchtelingschap) overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Verweerder merkt volgens zijn beleid in paragraaf C2/3.2.6. van de Vc discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
6.2.
Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eisers vanwege het feit dat zij Jezidi’s zijn in Irak zijn gediscrimineerd en heeft aannemelijk geacht dat eisers bij terugkeer naar Irak wederom te maken zullen krijgen met discriminatie. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de discriminatie die eisers in Irak hebben ondervonden en zullen ondervinden niet een zodanig ernstige beperking van hun bestaansmogelijkheden oplevert dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren. Anders gezegd: verweerder acht de discriminatie waarmee eisers in Irak te maken hebben gekregen en zullen krijgen niet zwaarwegend genoeg voor asielverlening op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Hiertoe heeft verweerder van doorslaggevende betekenis geacht dat uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij in Irak huisvesting, werk, toegang tot onderwijs en recht op medische zorg hebben gehad en dat hun ouders in hun levensonderhoud konden voorzien (zie p. 5 van het voornemen in de zaak van eiser en p. 4 van het voornemen in de zaak van eiseres).
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is voormelde motivering van verweerder echter ‘te kort door de bocht’. Dit legt de rechtbank hierna, onder 6.4. tot en met 6.6, uit.
6.4.
In de eerste plaats geldt dat de feitelijke leefsituatie van eisers en hun familie in Irak een stuk genuanceerder ligt dan verweerder in zijn besluitvorming doet voorkomen. Weliswaar heeft de familie van eisers sinds hun terugkeer naar de Sinjar-regio huisvesting, maar dit is niet in hun eigen woning. Hun eigen woning is namelijk, zo hebben eisers verklaard, volledig verwoest door IS. De familie houdt verblijf in het huis (althans wat daarvan over is) van hun buren. Eiseres heeft verder verklaard dat er in de (woestijnachtige) omgeving verder niets is, omdat alles is verwoest (p. 5-6 NG-eiseres). Verder hebben eisers weliswaar verklaard dat hun ouders werkzaam zijn in de landbouw, maar uit de verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor (p. 5) en nader gehoor (p. 8) blijkt dat hun ouders slechts enkele gewassen verbouwen en dat zij in armoede leven, en dus nauwelijks kunnen voorzien in hun levensonderhoud. De rechtbank wijst er in dit verband op dat deze verklaringen van eisers passen in het beeld dat in het Algemeen ambtsbericht over Irak wordt geschetst van de precaire leefsituatie waarin teruggekeerde Jezidi’s in de Sinjar-regio verkeren (zie ook overweging 5.2). Verweerder heeft dit een en ander in zijn besluitvorming onvoldoende (kenbaar) betrokken en heeft daardoor een onvoldoende genuanceerd beeld van de leefsituatie van eisers en hun familie bij zijn besluitvorming tot uitgangspunt genomen.
6.5.
In de tweede plaats geldt dat eisers weliswaar hebben verklaard dat zij toegang hebben gehad tot onderwijs (voor eiseres: school, en voor eiser: universiteit) en tot arbeid (alleen eiser), maar dat zij ook hebben verklaard dat zij op school en op werk te maken hebben gehad met, aan hun Jezidi-afkomst te relateren, pesterijen, uitsluitingen, kleineringen, vernederingen, problemen en geweldsincidenten.
Eiseres heeft verklaard dat zij op school werd geïntimideerd en uitgescholden, dat haar haar is afgeknipt omdat zij geen hijab droeg en dat zij is opgesloten op het toilet. Ook heeft zij verklaard dat zij een keer op een Jezidi-feestdag geschilderde eieren had meegenomen, die door medeleerlingen op de grond zijn gegooid, onder de mededeling dat ‘zij niet uit de handen eten van een ongelovige’ (p. 16 NG-eiseres). Tevens heeft zij verklaard dat zij van school is weggestuurd omdat zij niet deelnam aan islamitische lessen (p. 9 NG-eiseres). Daarnaast heeft eiseres verklaard over een incident, waarbij zij en haar zus op weg van school naar hun woning door medeleerlingen zijn mishandeld en geslagen. Verder heeft zij verklaard over een incident, waarbij haar lerares haar overhemd heeft opengetrokken ten overstaan van alle andere leerlingen en heeft gezegd: “kijk, zo ziet een hoer eruit” (p. 9 NG-eiseres). Voorts heeft zij verklaard over een incident, waarbij zij door de conciërge van de school is aangerand, onder de toevoeging van de woorden: “Wat IS jullie heeft aangedaan is normaal, wij kunnen hetzelfde doen” (p. 11 en 13 NG-eiseres).
Eiser heeft (onder meer) verklaard dat studiegenoten tijdens een schoolreis in 2022 niet met hem wilden eten en hebben gezegd dat zijn eten ‘vies is omdat hij Jezidi is’ (p. 9 NG-eiser). Ook heeft eiser verklaard dat dezelfde (vijf) studiegenoten hem hebben beledigd (met: “vieze jongen”) en bedreigd met geweld, omdat hij in het kader van zijn studie een opdracht moest doen met een islamitisch meisje. Omdat eiser toch die opdracht met dat meisje heeft gedaan, is hij kort daarna door die groep medestudenten op straat in elkaar geslagen, waarbij hij een grote wond op zijn kin heeft opgelopen (p. 10 en 17 NG-eiser). Eiser heeft verklaard dat hij na dit incident nog maar een paar keer naar de universiteit in Zakho is gegaan, en alleen vermomd en nooit meer in zijn eentje (p. 18 NG-eiser). Verder heeft eiser verklaard dat hij, om zijn familie financieel te helpen, in 2020 werk heeft gezocht en gekregen in Zakho (KAR), maar dat hij van zijn baas tegen niemand mocht zeggen dat hij Jezidi is en verstopt moest blijven (p. 8 en 14 NG-eiser). Voorts heeft eiser verklaard dat hij in 2022 werk heeft gekregen in een cementfabriek in Suleimaniya (KAR), maar daar slechts één week heeft gewerkt, omdat het daar onveilig voor hem was; er is daar namelijk een collega van hem die ook Jezidi is, enkel vanwege zijn afkomst, vermoord (p. 8 NG-eiser).
Hoewel eisers dus toegang hebben gehad tot onderwijs en arbeid, blijkt uit de hiervoor vermelde verklaringen van eisers, die allemaal geloofwaardig zijn geacht, dat het hen op school, op de universiteit en op werk door anderen zodanig onaangenaam, moeilijk en zelfs onveilig is gemaakt dat zij grote belemmeringen hebben ervaren om reëel, volwaardig en in veiligheid deel te nemen aan het onderwijs en de arbeid. Deze verklaringen passen in het beeld dat in de door eisers aangehaalde landeninformatie wordt geschetst over de discriminatoire behandeling van Jezidi’s (zie overweging 5.2). Verweerder heeft dit een en ander in zijn besluitvorming onvoldoende (kenbaar) betrokken en heeft daardoor een onvoldoende genuanceerd standpunt ingenomen over de mogelijkheden van eisers om deel te nemen aan het onderwijs en de arbeid in Irak.
6.6.
In de derde, en laatste plaats, geldt dat uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij als Jezidi’s in Irak slechts beperkt toegang hadden tot medische zorg. Eiser heeft verklaard dat zijn familie alleen toegang heeft tot medische zorg in de Sinjar-regio en niet in de KAR (p. 22 NG-eiser). Dit is bevestigd door eiseres, die heeft verklaard dat zij medische zorg konden krijgen van een Jezidi-dokter, maar niet van niet-Jezidi-dokters, terwijl zij daar wel een beroep op moesten doen omdat er niet altijd en voor alle medische disciplines een Jezidi-dokter is. Daarbij heeft zij als voorbeeld gegeven dat er geen Jezidi-psychologen zijn (zie correcties en aanvullingen, p. 2), dat zij met haar moeder bij een niet-Jezidi-psycholoog is geweest, maar dat die heeft geweigerd om haar moeder te behandelen omdat hij vond dat eiseres en haar moeder ‘slechte en vieze mensen’ zijn (p. 15 NG-eiseres). De rechtbank wijst er dit verband nog op dat de verklaring van eiseres dat zij voor medische zorg mede zijn aangewezen op niet-Jezidi-dokters (in meer of mindere mate) steun vindt in het Algemeen ambtsbericht over Irak van november 2023, waarin (op p. 67) melding wordt gemaakt van een gebrek aan gezondheidszorg in de Sinjar-regio. Verweerder heeft voormelde problemen en beperkingen voor eisers met betrekking tot de toegang tot medische zorg onvoldoende (kenbaar) in zijn besluitvorming betrokken en heeft daardoor een onvoldoende genuanceerd standpunt ingenomen over de mogelijkheden van eisers om toegang te krijgen tot medische zorg in Irak.
6.7.
Gelet op wat er hiervoor (onder 6.4. tot en met 6.6.) is overwogen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in zijn besluitvorming onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de door eisers in Irak ondervonden en te ondervinden discriminatie vanwege hun Jezidi-afkomst, in het licht van hun feitelijk leefsituatie, niet ernstig genoeg is om op grond van paragraaf C2/3.2.6. van de Vc te worden aangemerkt als daad van vervolging. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt in zoverre.
7. Over de asielgrond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw (subsidiaire bescherming) overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Eisers hebben, zoals uit overweging 6.5. volgt, verklaard dat zij in Irak slachtoffer zijn geworden van diverse geweldsincidenten, die direct verband houden met het feit dat zij Jezidi’s zijn. Zo heeft eiseres verklaard dat zij op weg van school naar huis door medestudenten is geslagen en mishandeld en dat zij op school door de conciërge is aangerand. Eiser heeft verklaard dat hij in 2022 door vijf medestudenten in elkaar is geslagen, waarbij hij een grote wond op zijn kin heeft opgelopen.
7.2.
Verweerder heeft deze verklaringen geloofwaardig geacht. Vervolgens heeft verweerder beoordeeld of het aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt om opnieuw slachtoffer te worden van (seksueel) geweld door de conciërge en of het aannemelijk is dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt om opnieuw slachtoffer te worden van geweld door die vijf medestudenten. Hoewel de rechtbank verweerder kan volgen in zijn standpunt dat het niet aannemelijk is dat eisers bij terugkeer een reëel risico lopen om opnieuw slachtoffer te worden van geweld door specifiek de conciërge en de vijf medestudenten, acht de rechtbank deze door verweerder verrichte risico-inschatting te beperkt. Verweerder heeft namelijk ten onrechte niet beoordeeld of eisers een reëel risico lopen om slachtoffer van geweld door anderen dan de conciërge en de vijf medestudenten, vanwege hun Jezidi-afkomst. Een algemene verwijzing naar het gewijzigde landgebonden beleid voor Irak, waarin Jezidi’s niet langer zijn aangemerkt als risicoprofiel, volstaat in dit specifieke geval niet, nu eisers dus beiden, in het kader van hun pogingen om deel te nemen aan het sociaal en maatschappelijk leven in Irak (deels – noodgedwongen – buiten de Sinjar-regio), al eerder slachtoffer zijn geworden van geweld vanwege het feit dat zij Jezidi zijn. Bovendien geldt dat verweerder aannemelijk heeft geacht dat eisers in Irak opnieuw te maken zullen krijgen met discriminatie. Gelet hierop valt zonder op de persoon toegespitste motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom het niet ook aannemelijk is dat eisers in Irak, als zij daar op een vergelijkbare wijze als voorheen zullen proberen deel te nemen aan het sociaal en maatschappelijk leven, opnieuw te maken zullen krijgen met geweld vanwege hun Jezidi-afkomst. De rechtbank wijst in dit verband nog op artikel 31, vijfde lid, van de Vw, waaruit volgt dat een eerdere blootstelling aan geweld een duidelijke aanwijzing is dat de vreemdeling een reëel risico loopt om opnieuw blootgesteld te worden aan geweld.
7.3.
De rechtbank overweegt verder nog het volgende. Verweerder werpt eisers in de bestreden besluiten tegen dat zij geen individuele omstandigheden hebben aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat zij bij terugkeer naar Irak te vrezen hebben voor ernstige schade vanwege hun Jezidi-afkomst en dat de in de zienswijzen aangehaalde landeninformatie hen niet kan baten, omdat dit algemene informatie betreft die niet specifiek op eisers ziet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee echter niet onderkend dat eisers, zoals ook uit de vorige overweging volgt, wel degelijk individuele omstandigheden hebben aangevoerd – te weten: de geweldsproblemen die zij hebben meegemaakt in hun pogingen om deel te nemen aan het sociaal en maatschappelijk leven in Irak (door te studeren en te werken in de KAR en onderwijs te volgen op een school die niet specifiek voor Jezidi’s is) – en dat de in de zienswijzen aangehaalde landeninformatie tot doel had om de door hen ondervonden geweldsincidenten in de context te plaatsen van de algemene (veiligheids)situatie voor Jezidi’s en niet om daarmee individuele omstandigheden aan te dragen.
7.4.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in zijn besluitvorming onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico lopen op ernstige schade vanwege hun Jezidi-afkomst. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt in zoverre.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten, omdat de hiervoor geconstateerde gebreken niet in de beroepsfase door verweerder zijn hersteld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het primair aan verweerder is om te beoordelen of eisers bij terugkeer naar Irak, vanwege hun Jezidi-afkomst, een gegronde vrees hebben voor vervolging of een reëel risico lopen op ernstige schade. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij nieuwe ongunstige besluiten voor eisers, niet valt in te zien dat eisers op die manier eerder uitsluitsel krijgen in hun zaken dan als verweerder de opdracht wordt gegeven nieuwe besluiten op de asielaanvragen te nemen binnen een niet al te lange termijn. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van tien weken.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift in de zaak van eiser, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift in de zaak van eiseres en 1 punt voor het verschijnen ter zitting voor beide zaken, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen van eisers, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.