ECLI:NL:RBDHA:2025:6455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.14929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Poyraz, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 22 maart 2025 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de gronden voor deze maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, feitelijk juist waren. Eiser had eerder aangegeven niet naar Duitsland te willen vertrekken en was ondergedoken, wat het onttrekkingsrisico bevestigde. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord door een afstandsverklaring te ondertekenen. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Poyraz, als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de lichte grond 4c op de zitting laten vallen.
1.2.
Eiser betwist van de overgebleven gronden alle zware gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij een asielzoeker is geweest en daarom niet over de juiste documenten beschikt. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3k voert eiser aan dat hij zich niet willens en wetens aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Eiser heeft namelijk het advies gekregen om te vertrekken en contact op te nemen met een andere instantie.
1.3.
De beroepsgrond slaagt niet. Voor de zware gronden 3a, 3b en 3k is het voldoende dat deze feitelijk juist zijn. [1] De feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3k wordt met bovenstaand betoog door eiser niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat hier een onttrekkingsrisico uit volgt. Eiser is namelijk eerder met onbekende bestemming vertrokken toen hij te horen kreeg dat hij overgedragen zou worden aan Duitsland. Vervolgens is eiser ondergedoken en illegaal in Nederland verbleven. Daarnaast heeft de minister terecht aangegeven dat eiser herhaaldelijk heeft verklaard dat hij niet naar Duitsland wil en dat hij ook niet uit eigen beweging zal vertrekken. Het onttrekkingsrisico is hiermee aanwezig, ondanks dat eiser stelt dat hij is vertrokken op advies van derden. Omdat de zware gronden 3b en 3k feitelijk juist zijn, en de lichte gronden niet worden betwist, zijn deze voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Uit deze gronden volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3a zal de rechtbank daarom niet verder bespreken.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
2. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Eiser heeft namelijk een slechte gezondheid en er is geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Bovendien heeft de minister voldoende rekening gehouden met de persoonlijke en medische omstandigheden van eiser. Voor zover eiser medische zorg nodig heeft, wijst de minister terecht op het feit dat de medische zorg in de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. [2] Daarnaast zit eiser op dit moment in het [psychiatrisch centrum] waar ze hem psychische hulp kunnen bieden.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.