ECLI:NL:RBDHA:2025:6459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.14870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling en het recht op rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, ingesteld door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000, betwistte de rechtmatigheid van de maatregel en voerde aan dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden. De rechtbank behandelde het beroep op 8 april 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend werkte aan de uitzetting van de eiser en dat de informatieplicht niet was geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, in aanwezigheid van griffier mr. I.S. Pruijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is het recht op rechtsbijstand geschonden en heeft de minister daardoor onvoldoende kunnen motiveren waarom niet is volstaan met een lichter middel?
1. Eiser voert aan dat hij voorafgaand aan het gehoor voor inbewaringstelling geen mogelijkheid heeft gehad voor rechtsbijstand. Eiser voert aan dat hij niet is geïnformeerd dat zijn advocaat om 09:30 uur aanwezig kon zijn, terwijl om 09:14 uur met het gehoor is begonnen. Eiser wijst verder op tegenstrijdigheden in het proces-verbaal van het gehoor, waarin enerzijds wordt vermeld dat eiser afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand, terwijl anderzijds wordt vermeld dat het gehoor is gestart zonder de aanwezigheid van de advocaat, omdat de wachttijd van twee uur was verstreken. Eiser stelt daarnaast dat het gehoor is gestopt nadat hij onwel was geworden, waarna hij naar zijn kamer is gebracht. Nadat zijn advocaat inmiddels was gearriveerd, gaf eiser aan dat hij niet meer in staat was om naar beneden te komen om met zijn advocaat te spreken. Het zou volgens eiser niet zijn toegestaan dat zijn advocaat naar zijn kamer zou komen. In dit verband voert eiser aan dat door het ontbreken van rechtsbijstand hij niet voldoende heeft kunnen verklaren in het gehoor, waardoor de beoordeling van het lichter middel niet goed heeft kunnen plaatsvinden.
1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt als volgt. Het recht op rechtsbijstand in bewaringszaken is neergelegd in artikel 100 van de Vw 2000, artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. In laatstgenoemde paragraaf is bepaald dat het gehoor mag worden aangevangen zonder aanwezigheid van een advocaat indien de vreemdeling geen advocaat wenst, of indien binnen twee uur na verzending van de piketmelding de advocaat niet aanwezig is. De rechtbank stelt vast dat in het proces verbaal van het gehoor wordt vermeld dat eiser afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand. Voor zover eiser stelt dat deze informatie onjuist is, overweegt de rechtbank dat ook twee uur na de piketmelding is gewacht op de advocaat. Dat eiser niet is medegedeeld dat zijn advocaat om 09:30 uur aanwezig kon zijn, doet niets af aan de rechtmatigheid van de handelwijze van de minister. Eiser is dan ook niet in zijn recht op rechtsbijstand geschonden.
1.2.
Met betrekking tot de stelling dat eiser, doordat het gehoor is gestopt na zijn onwel worden, te weinig is gehoord om de beoordeling van een lichter middel te maken, stelt de rechtbank vast dat uit het proces verbaal van het gehoor blijkt dat er een poging is ondernomen om het gehoor te hervatten. Eiser heeft toen echter aangegeven dat hij niet mee wilde gaan naar de verhoorkamer. Op dat moment werd aan eiser meegedeeld dat hij op basis van de beschikbare informatie in bewaring werd gesteld. Eiser heeft toen enkel aangegeven dat hij zijn bagage wilde hebben. De minister heeft terecht aangevoerd dat het aan eiser is om omstandigheden aan te voeren waarom tot een lichter middel moet worden overgegaan. Eiser heeft weinig verklaard, maar heeft wel aangegeven dat hij niet wil meewerken aan zijn terugkeer. Gelet op het voorgaande heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft enkel de zware grond 3b betwist. De onbetwiste zware grond 3c en de onbetwiste lichte gronden 4c en 4d kunnen de maatregel echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [1] Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3b kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, omdat hij al ruim drie weken in bewaring zit. Uit het dossier blijkt niet welke handelingen door de minister zijn verricht om spoedig tot een uitzetting te komen. Een terugkeer naar Roemenië zou volgens eiser relatief eenvoudig moeten zijn.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat op 14 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. Daarnaast is op 13 maart 2025 een laissez-passer (lp) aanvraag gedaan en op 3 april 2025 is een vlucht aangevraagd. De minister heeft op de zitting toegelicht dat er een akkoord op de vlucht is gekomen en dat de uitzetting gepland staat op 11 april 2025. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat er zicht op uitzetting bestaat?
4. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting feitelijk niet gemotiveerd is in de maatregel van bewaring. De naam van het land van herkomst wordt daarin niet genoemd. Uit de maatregel kan dan ook niet worden afgeleid dat daadwerkelijk is onderzocht of zicht op uitzetting naar Roemenië bestaat. Het gebruikmaken van een standaardblok in de maatregel is volgens eiser ontoelaatbaar.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een standaardmotivering geaccepteerd wordt als genoegzame motivering van het zicht op uitzetting. [2] Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat het in de maatregel voldoende duidelijk is dat het om het land Roemenië gaat. Eiser heeft namelijk (enkel) de Roemeense nationaliteit.
Heeft de minister de informatieplicht geschonden?
5. Eiser betoogt dat de minister de informatieplicht heeft geschonden. Eiser heeft de aan hem overgelegde vertaling van de informatiefolder laten terugvertalen naar de Nederlandse taal. Hieruit blijkt dat in de Roemeense vertaling wordt gesproken over ‘arest preventiv’, wat in het Nederlands zoveel betekent als ‘voorlopige hechtenis’. Eiser voert aan dat ‘voorlopige hechtenis’ duidt op een strafrechtelijke context. Hierdoor kan de indruk bij een Roemeens sprekende vreemdeling ontstaan dat hij in een strafrechtelijk kader in hechtenis wordt genomen. Dit is hier juist niet het geval, aangezien eiser in vreemdelingenbewaring wordt gesteld. Daarnaast voert eiser aan dat de rechtsmiddelenclausule in de informatiefolder onjuist is. Deze clausule impliceert dat alleen na overleg met een advocaat beroep ingesteld kan worden, terwijl dat niet zo is. Dit maakt dat de gegeven informatie niet voldoet aan de eisen die in artikel 5.3 van het Vb 2000 worden gesteld. Eiser betoogt daarom dat er een gebrek in de maatregel zit en dat de belangenafweging om die reden in het voordeel van eiser moet uitvallen.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met deze informatiefolder in de Roemeense tekst voldaan aan de informatieplicht. Uit artikel 5.3 van het Vb 2000 blijkt dat de minister de plicht heeft om de vreemdeling, schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte te brengen van de redenen van bewaring en van de in het nationaal recht vastgestelde procedures om het bevel van bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. De informatiefolder is opgesteld in het Roemeens, de taal die eiser goed beheerst. Uit de aan eiser overgelegde informatiefolder blijkt duidelijk wat de redenen voor de inbewaringstelling van eiser zijn en dat beroep tegen de maatregel mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is het in de Roemeense vertaling ook voldoende duidelijk dat eiser in vreemdelingrechtelijke context in bewaring is gesteld. Dit komt mede door de context waarin het woord ‘arest preventiv’ is geplaatst. De informatiefolder bevat namelijk, volgens de door eiser overgelegde beëdigde vertaling, de volgende tekst:
‘U ontvangt deze folder omdat u in voorlopige hechtenis bent genomen. Dit betekent dat u tijdelijk in een soort gevangenis moet verblijven. U wordt uitgezet. Of u wacht nog op een beslissing m.b.t. uw aanvraag. Wij hebben de redenen aangekruist waarom u in voorlopige hechtenis bent genomen:
□ i De voorlopige hechtenis is noodzakelijk voor de bescherming van de nationale
veiligheid.
□ ii De voorlopige hechtenis is noodzakelijk voor de bescherming van de openbare
orde.
□ iii Omdat, zonder voorlopige hechtenis, het risico bestaat dat u zich verbergt voor de Nederlandse autoriteiten.
□ iv Omdat u zich verzet tegen de voorbereidingen voor uw vertrek of uitzetting, of omdat u probeert te ontsnappen aan uw vertrek of uitzetting.’
Daaronder staan dan de gronden van bewaring vermeld. Ook is de maatregel van bewaring afkomstig van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee, en de politie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze context voldoende dat de vreemdeling in een vreemdelingenrechtelijk kader wordt gedetineerd. In de tekst is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor toepassing van het strafrecht. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de rechtsmiddelenverwijzing in de Roemeense folder voldoende duidelijk is. In deze folder staat ‘U kunt in beroep gaan tegen de maatregel van voorlopige hechtenis. Dit bespreekt u met uw advocaat’. In deze taalversie is geen sprake van een zodanig dwingende formulering dat een in bewaring gestelde vreemdeling daaruit zou moeten begrijpen dat alleen na overleg met een advocaat beroep kan worden ingesteld.
Is de datum en het tijdstip onbekend wanneer eiser naar Rotterdam is vervoerd?
6. Eiser voert aan dat uit het dossier niet blijkt op welke datum en tijdstip hij naar het detentiecentrum in Rotterdam is overgebracht en daar is aangekomen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of de minister binnen de gestelde termijnen heeft gehandeld.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de minister inmiddels de benodigde informatie aan het dossier heeft toegevoegd, die door eiser ter zitting niet wordt bestreden. Hieruit blijkt wanneer eiser in Rotterdam is aangekomen, en dit gebeurde binnen de gestelde termijn van 24 uur.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2487.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.