ECLI:NL:RBDHA:2025:6548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.14917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring ex artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot een Syrische asielzoeker

Op 12 februari 2025 is er een TBBA-melding gedaan voor eiser, die van Syrische nationaliteit is. De minister heeft op 28 maart 2025 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. Op 9 april 2025 heeft de minister de maatregel opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Kroatië. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven.

De rechtbank oordeelt dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiser ten tijde van de staandehouding en ophouding rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook de psychische klachten van eiser in overweging genomen, maar concludeert dat deze niet leiden tot een andere beslissing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14917

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 28 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 9 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Kroatië.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
5. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Onvolledig dossier
6. De stelling van eiser dat het dossier onvolledig is, aangezien het proces-verbaal van de staandehouding (M105) ontbreekt, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat dit proces-verbaal wel degelijk in het dossier aanwezig is. De bewaring is dan ook niet op deze grond onrechtmatig.
Onjuiste grondslag staandehouding en ophouding
7. Eiser betoogt dat de staandehouding en de ophouding op een onjuiste grondslag hebben plaatsgevonden. Hiertoe voert eiser aan dat hij zich op 12 februari 2025 heeft onttrokken aan zijn overdracht en daarmee met onbekende bestemming is vertrokken (MOB). Er heeft daarnaast ook een TBBA-melding plaatsgevonden. Volgens eiser verbleef hij hierdoor vanaf het moment van vertrek onrechtmatig in Nederland. De staandehouding en ophouding konden daarom volgens hem niet worden gebaseerd op artikel 50a van de Vreemdelingenwet. Dit gebrek dient te leiden tot opheffing van de maatregel, omdat de belangenafweging in het voordeel van eiser zou moeten uitvallen. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar de uitspraak van 22 november 2024 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. [3]
7.1.
De minister stelt dat in het geval van eiser sprake is van een TBBA-melding en niet van een MOB-melding. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de "Tijdelijk Buiten Bereik van de Autoriteiten" (TBBA-melding) een relatief nieuw instrument is, dat niet gelijkgesteld kan worden aan een MOB-melding. De TBBA-melding is in het leven geroepen in het kader van de toepassing van de Dublinverordening, met het oog op situaties waarin een overdracht reeds is ingepland en aangekondigd, maar de betrokkene op het moment van overdracht niet aantoonbaar aanwezig is op de betreffende locatie, zoals bijvoorbeeld het geval was bij eiser, die niet aantoonbaar op zijn kamer verbleef. In dat geval wordt aangenomen dat betrokkene tijdelijk buiten bereik van de autoriteiten is gebleven. In tegenstelling tot een MOB-melding behoudt de betrokkene na een TBBA-melding zijn recht op opvang en daarmee ook zijn rechtmatig verblijf.
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat op 12 februari 2025 een TBBA-melding is gedaan voor eiser. Er is geen sprake van een MOB-melding. Gelet op de toelichting van de minister kan een TBBA-melding niet worden gelijkgesteld aan een MOB-melding. Eiser heeft ten tijde van deze TBBA-melding zijn recht op opvang behouden. Nu hij op dat moment niet formeel wordt geacht met onbekende bestemming te zijn vertrokken, is zijn rechtmatig verblijf, anders dan hij betoogt, niet van rechtswege geëindigd. Eiser verbleef ten tijde van de staandehouding en ophouding rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, onder m, van de Vw. Naar het oordeel van de rechtbank kon de maatregel van staandehouding en ophouding daarom terecht worden gebaseerd op artikel 50a van de Vw. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 november 2024, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak was namelijk wél sprake van een MOB-melding.
Grondslag
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 24 juni 2024 in Kroatië een asielverzoek heeft ingediend. Kroatië heeft op 13 augustus 2024 akkoord gegeven op het door Nederland ingediende claimverzoek.
Gronden
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze zware en lichte gronden, in samenhang bezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
10. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn en het feit dat eiser eerder geen medewerking heeft verleend aan de overdracht naar Kroatië, is de minister terecht ervan uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de overdracht van eiser te verzekeren.
10.1.
De rechtbank constateert dat eiser heeft aangegeven psychische klachten te ervaren. De minister heeft deze medisch omstandigheden voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft eiser erop gewezen dat hij een intake zal krijgen bij het DTC Rotterdam, waar de medische dienst zal beoordelen in hoeverre hij medische en/of psychische zorg nodig heeft en in die zorg zal voorzien. Ook is eiser gewezen op de aanwezigheid van een Extra Zorgafdeling (EZA), waar hij naast eventuele medische hulp ook psychische hulp kan ontvangen en, indien nodig, op een observatiecel kan verblijven. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
10.2.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister tot aan de opheffing van de maatregel voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eiser. Uit het dossier blijkt dat op 1 april 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden, waarin hem is uitgelegd dat de DT&V bezig is met het regelen van zijn terugkeer naar Kroatië. Deze terugkeer stond gepland voor 9 april 2025. Zicht op overdracht kan eveneens worden aangenomen, aangezien eiser op 9 april 2025 daadwerkelijk is overgedragen aan Kroatië en er geen aanwijzingen zijn dat zicht op overdracht tijdens de inbewaringstelling op enig moment ontbrak.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Rb. Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 22 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11673.