ECLI:NL:RBDHA:2025:6550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
AWB 25/6504, NL25.13167 en NL25.14019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie na een gewelddadig incident

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een asielzoeker, geboren op Albanese nationaliteit, beroep aantekende tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank beoordeelt twee beroepen van eiser, die zijn ingediend naar aanleiding van een incident op 14 maart 2025, waarbij eiser betrokken was bij een fysiek conflict met een medebewoner in een opvanglocatie. Eiser stelt dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling niet aannemelijk is, gezien de verklaringen van getuigen en de feiten van het incident. Eiser had een zakmes bij zich en heeft meerdere steekbewegingen gemaakt, waaronder in de richting van de nek van de medebewoner, wat niet kan worden gekwalificeerd als zelfverdediging. De rechtbank concludeert dat het COa terecht heeft besloten tot de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie, en dat de vrijheidsbeperkende maatregel ook terecht is opgelegd. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/6504, NL25.13167 en NL25.14019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Albanese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 19 maart 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser vanaf 19 maart 2025 in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [1] Het tweede beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel [2] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 19 maart 2025 gronden ingediend. Het COa heeft op 7 april 2025 een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft eiser op 25 maart 2025 aanvullende gronden ingediend.
1.2.
Eiser heeft op 25 maart 2025 de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [3]
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 april 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende deze beroepen, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft de onderzoeken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
2. Het COa heeft – kort samengevat – eiser tegengeworpen dat hij op 14 maart 2025 in het COa te Budel-Cranendonck betrokken is geweest bij een fysiek conflict met een medebewoner. Het incident begon met een woordenwisseling in een gebouw, waarna eiser door een medebewoner werd geslagen. Eiser heeft daarop met zijn linkerhand de medebewoner vastgepakt en met zijn rechterhand een mes uit zijn jaszak gehaald, waarna hij vier steekbewegingen heeft gemaakt. Eén van deze bewegingen was gericht op de nek van de medebewoner, waarbij diens jas werd beschadigd. Een tweede steekbeweging raakte de bovenarm van de medebewoner, waardoor een steekwond van 2 à 3 centimeter is ontstaan die door het GZA ter plaatse moest worden gehecht. De politie is ingeschakeld en eiser is aangehouden op grond van verdenking van bedreiging, mishandeling, poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag.
Beroepsgronden van eiser
3. Eiser stelt dat door het COa een eenzijdig beeld wordt geschetst van de gang van zaken rondom het incident, nu daarbij geen rekening is gehouden met het voorafgaande provocerende en structurele gedrag van de medebewoner. Volgens eiser heeft de medebewoner twee dagen voorafgaand aan het incident bedreigingen geuit richting eiser en diens familie. De dag daarna, toen eiser met zijn echtgenote naar een ander gebouw op het terrein liep, werd hij door de medebewoner gevolgd, die daarbij de familie van eiser heeft uitgescholden. De dag daarop zou de medebewoner bovendien de deur hebben geblokkeerd toen eiser het pand wilde verlaten.
3.1.
Eiser stelt verder dat de medebewoner met het geweld is begonnen. Hierdoor heeft eiser zich moet verdedigen en heeft hij gebruik gemaakt van een zakmes die hij bij zich had, waarbij ook een flesopener aanwezig is. Eiser heeft de medebewoner met de flesopener gestoken niet met het mes. Eiser heeft hierbij ook een flinke verwonding overgehouden aan het geweld.
3.2.
Eiser stelt daarnaast dat het COa zelf een aandeel heeft gehad in de situatie die heeft geleid tot het incident dat ten grondslag ligt aan de plaatsing in de HTL. Volgens eiser had het incident voorkomen kunnen worden indien het COa tijdig en adequaat zou hebben ingegrepen. Eiser geeft aan dat hij herhaaldelijk en door meerdere personen is bedreigd op de opvanglocatie. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar een door hem overgelegd document, inhoudende een aangifte, waaruit blijkt dat eiser met een mes is bedreigd en dat het COa hem in deze situatie niet heeft kunnen helpen. Eiser stelt het COa meerdere malen op de hoogte te hebben gesteld van deze bedreigingen en heeft daarbij herhaaldelijk verzocht om overplaatsing naar een andere locatie. Volgens eiser heeft het COa daarop geen, althans geen passende, actie ondernomen. Ook verwijst eiser naar de e-mails die hij op 23 oktober 2024, 9 december 2024 en 25 januari 2025 heeft verzonden aan de ombudsman en het COa, waarop volgens eiser niet op is gereageerd.
3.3.
Eiser betwist dat hij, zoals in het plaatsingsbesluit staat, stelselmatig grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Volgens eiser helpt hij juist medebewoners. Zo heeft hij bijvoorbeeld bij een bekend incident bij het COa onder nummer “1534253” van 16 februari 2025 ingegrepen toen een vrouwelijke schoonmaakmedewerkster seksueel werd lastiggevallen. Hij heeft de dader aangesproken. Daarnaast geeft eiser aan een goede band te hebben met sommige COa-medewerkers. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een afscheidsbrief van een vertrekkende medewerker en een verklaring die op zijn verzoek is opgesteld, overgelegd. Verder heeft eiser bij het COa verschillende certificaten behaald tijdens zijn verblijf. Omdat hij meerdere talen vloeiend spreekt, helpt hij veel medebewoners door vertaalwerk te doen.
3.4.
Eiser voert verder aan dat het COa niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval het belang van de overplaatsing naar de HTL zou moeten prevaleren boven het belang om bij zijn gezin te blijven. Het COa heeft naar zijn mening onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser een gezin heeft met vijf minderjarige kinderen. Dit klemt des te meer, nu meerdere personen op de opvanglocatie herhaaldelijk bedreigingen hebben geuit richting eiser en zijn gezin. Eiser heeft een gezin, bestaande uit een moeder op zeer hoge leeftijd, een echtgenote en vijf minderjarige kinderen, van wie zijn dochter lijdt aan een zeer zeldzame aandoening, namelijk het syndroom van Cogan. Eiser verwijst hierbij naar een medisch document van een Duitse arts. Ook kampt zijn moeder met gezondheidsklachten, voor wie eiser zorgt. Hij verwijst in dit verband naar een overzicht van de journaalregels en de regeling medische zorg voor asielzoekers.
Oordeel van de rechtbank
4. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in hetgeen eiser aanvoert geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. De stelling van eiser dat hij enkel uit zelfverdediging handelde, is niet aannemelijk geworden. Deze stelling vindt namelijk geen steun in de verklaringen van de getuigen van het incident en strookt bovendien niet met de constatering dat eiser een zakmes uit zijn jaszak heeft gehaald en meerdere gerichte steekbewegingen heeft gemaakt, waaronder in de richting van de nek. Dit duidt allerminst op een handeling uit zelfverdediging. Dat eiser voorafgaand aan het incident meerdere keren zou zijn lastiggevallen door de medebewoner, rechtvaardigt het steken met een zakmes op geen enkele wijze. Dat dit volgens eiser niet met een mes is gebeurd, maar met de flesopener die daaraan bevestigd was, maakt dit oordeel niet anders.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank uit van de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt dat eiser de medebewoner heeft vastgepakt en met zijn rechterhand een mes uit zijn jaszak heeft gehaald, waarna hij vier steekbewegingen heeft gemaakt, waarvan één in de richting van de nek, waarbij de jas van de medebewoner is beschadigd, en één in de bovenarm, met een steekwond van 2 à 3 cm als gevolg. Het COa heeft deze gedragingen, conform het Maatregelenbeleid, gekwalificeerd als agressie of geweld, met als doel de ander ernstig te bedreigen of ernstige schade toe te brengen. De door eiser overgelegde steunverklaringen en het feit dat hij zich op andere momenten behulpzaam heeft opgesteld, doen geen afbreuk aan de ernst van dit incident.
4.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid en voldoende deugdelijk gemotiveerd, heeft besloten tot oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank overweegt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, gelet op het Maatregelenbeleid, geen contra-indicatie betreffen om van het opleggen van het plaatsingsbesluit af te zien. Het COa heeft ook de gezinssituatie van eiser, anders dan eiser stelt, voldoende betrokken. In het plaatsingsbesluit is overwogen dat de echtgenote van eiser in staat wordt geacht om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, en dat hoewel de impact van de maatregel op het gezin niet wordt onderschat, de ernst van het incident zwaarder weegt. De rechtbank acht de motivering van het COa in dit verband deugdelijk. Verder heeft het COa op de zitting toegelicht dat, indien de echtgenote van eiser hulp nodig heeft, zij terecht kan bij het COa voor ondersteuning. Ook is niet gebleken uit de overgelegde medische stukken dat de zorg voor de kinderen zonder de aanwezigheid van eiser niet op voldoende wijze kan worden geboden.
4.3.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
5. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Omdat de rechtbank bij uitspraak van vandaag de beroepen in de hoofdzaak, waarover dit verzoek om een voorlopige voorziening gaat, ongegrond heeft verklaard, is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond. Dat betekent dat beide besluiten in stand blijven. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op woensdag 16 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel of de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Als bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.14019