ECLI:NL:RBDHA:2025:6557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL25.15294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 18 november 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat er geen effectief rechtsmiddel in Duitsland is, omdat hij een klacht had ingediend die niet is behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is er echter niet in geslaagd om aan te tonen dat er systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15294

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1996 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 18 november 2024 een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 4 augustus 2022 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft op 27 december 2024 de Duitse autoriteiten verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. [3] De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op 3 januari 2025 gehonoreerd.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert hiertoe aan dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft namelijk in Duitsland een klacht ingediend, omdat hij de beslissing op zijn asielaanvraag nooit heeft ontvangen. De Duitse autoriteiten hebben niets met deze klacht gedaan. Er bestaat daarom geen effectief rechtsmiddel voor eiser in Duitsland en er is daarom sprake van systeemfouten in de asielprocedure. Eiser heeft een brief van zijn advocaat in Duitsland overgelegd en daarmee een begin van bewijs geleverd. Gelet op de samenwerkingsplicht moet verweerder daar verder navraag naar doen bij de Duitse autoriteiten. Verweerder kan hierover ook eenvoudig navraag doen en heeft dan ook in strijd gehandeld met de op hem rustende onderzoeksplicht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland op grond van de Dublinverordening in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
5. Ten aanzien van Duitsland mag verweerder in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd door de Afdeling [4] bij uitspraak van 6 mei 2024. [5] Dat maakt dat ervan wordt uitgegaan dat Duitsland eiser zijn asielaanvraag zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen heeft dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het Handvest. [7] Eiser is hier niet in geslaagd.
6. De stelling dat Duitsland niets met zijn klacht heeft gedaan en dat er geen effectieve rechtsbescherming is, is onvoldoende onderbouwd. Dat eiser een kopie van de klacht heeft overgelegd maakt niet dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de Duitse autoriteiten de klacht op voorhand zullen afwijzen of dat zij hier niets mee zullen doen. Uit de overgelegde brief blijkt immers dat hij rechtsbijstand heeft (gehad) en dat hij de klacht heeft kunnen indienen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de Duitse autoriteiten niet op de klacht hebben gereageerd. Dat verweerder eenvoudig navraag kan doen in Duitsland maakt dit niet anders. Het is aan eiser om (via zijn gemachtigde in Duitsland) navraag te doen bij de Duitse autoriteiten over de behandeling van zijn klacht. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij geen mogelijkheid heeft om te klagen bij eventuele problemen of dat dit bij voorbaat zinloos is.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Verordening (EU) 604/2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.