ECLI:NL:RBDHA:2025:6572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
C/09/679384 / KG ZA 25-88
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over contact- en straatverbod en beëindiging huurovereenkomst na huiselijk geweld

In deze zaak, die op 24 maart 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde de vrouw een contact- en straatverbod tegen de man, alsook de beëindiging van de huurovereenkomst van de woning die zij samen bewoonden. De vrouw, die samen met haar kinderen op een geheim adres woont, heeft de woning op 15 augustus 2024 verlaten na een periode van fysiek en verbaal geweld door de man. Tijdens een eerdere procedure hebben partijen een schikking bereikt, maar de man heeft zijn verplichtingen niet nagekomen. De vrouw vorderde nu een verbod op contact en aanwezigheid in de straat waar zij woont, omdat zij zich bedreigd voelt door de man, die haar op een geheim adres heeft benaderd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de dreiging van de man en dat de vrouw recht heeft op bescherming. De vordering tot het contact- en straatverbod werd toegewezen, met uitzondering van contact dat noodzakelijk is voor de omgang met hun minderjarige zoon. Daarnaast werd de man verplicht om de huurovereenkomst op te zeggen, omdat de verhuurder niet wilde meewerken aan de overname van het huurcontract door de man. De voorzieningenrechter legde dwangsommen op voor het geval de man niet aan de veroordelingen zou voldoen. In reconventie vorderde de man een proceskostenvergoeding, maar deze vordering werd afgewezen. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/679384 / KG ZA 25-88
Vonnis in kort geding van 24 maart 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. A. Ramsaroep te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. S. Benayad te Amsterdam
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1-6;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1-2;
  • de akte eisvermeerdering van de vrouw, met producties 7-9;
  • de akte overlegging producties van de vrouw, met producties 10-11;
  • de door de man nader overgelegde productie 3;
  • de akte overlegging producties van de vrouw, met producties 12-17;
  • de door de vrouw nader overgelegde productie 18;
  • de door de man nader overgelegde (en ongenummerde) ‘verklaring zus 1’ en ‘verklaring zus 2’.
1.2.
Op 21 februari 2025 is de zaak mondeling behandeld. Hierbij is namens de vrouw een pleitnota overgelegd. Tijdens deze zitting is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van hun vorderingen in conventie en reconventie.
1.3.
Op 15 maart 2025 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Tijdens deze zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en waren gehuwd voor de Islam. Zij zijn de ouders van een minderjarige zoon. De vrouw heeft ook een minderjarige dochter uit een vorige relatie.
2.2.
Voorheen woonden partijen samen met de kinderen in de (huur)woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats 2] (hierna: de woning). De huurovereenkomst van de woning is ondertekend door de man en de vrouw. Zij zijn dus hoofdelijk aansprakelijk voor (onder meer) het maandelijks betalen van de huur.
2.3.
Op 15 augustus 2024 heeft de vrouw de woning samen met de kinderen verlaten. De vrouw en de kinderen wonen inmiddels op een geheim adres.
2.4.
Tussen partijen is eerder een kort geding procedure gevoerd bij deze rechtbank, geregistreerd onder zaakkenmerk C/09/677057 / KG ZA 24-1153 (hierna: zaak 24-1153). In die zaak vorderde de vrouw onder meer, samengevat:
  • de man te veroordelen tot medewerking aan de ontbinding van hun Islamitisch huwelijk;
  • de man te veroordelen tot opzegging van de huurovereenkomst van de woning;
  • de man te verbieden tot het verspreiden van laster over de vrouw, inhoudende dat de vrouw overspel heeft gepleegd.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling van zaak 24-1153 hebben partijen een schikking bereikt, die is vastgelegd in een proces-verbaal van 24 januari 2025. In dit proces-verbaal is opgenomen, voor zover relevant:
De vrouw zal ervoor zorgdragen dat zij de komende week de nog in haar bezit zijnde sleutels en passen van de woning bij de verhuurmakelaar afgeeft. De man zal binnen twee weken na heden aan de makelaar de noodzakelijke (financiële) stukken afgeven die benodigd zijn in verband met zijn aanvraag voor de overname van het huurcontract. Indien de verhuurder zijn aanvraag voor contractsovername niet accepteert, dan is de man verplicht, zo nodig samen met de vrouw, de huurovereenkomst op te zeggen, op de meest korte termijn. De vrouw heeft overigens reeds schriftelijk laten weten dat zij met de contractsovername akkoord gaat. De man stemt ermee in dat de vrouw via de makelaar wordt geïnformeerd over de beslissing van de verhuurder inzake de contractsovername.
Nu de man ter zitting het formulier talaaq heeft getekend, zijn partijen islamitisch gescheiden. Zij blijven samen ouders van [zoon] . De man heeft te kennen gegeven actie te zullen ondernemen om te komen tot erkenning en een omgangsregeling. Partijen zijn het erover eens dat het van belang is voor hun zoon dat op termijn de verhoudingen tussen partijen dusdanig worden genormaliseerd dat zij ieder voor zich hun rol als ouder op zich kunnen nemen. Zij zijn zich ervan bewust dat daarbij nog hulpverlening noodzakelijk zal zijn, maar hebben beiden te kennen gegeven zich vanaf heden te willen richten op de toekomst en niet meer te veel willen terugkijken naar het verleden.
De man heeft ter zitting bevestigd dat hij geen negatieve uitlatingen meer over de vrouw zal doen tegen derden, waaronder haar familie en kennissen. De vrouw is van haar kant gehouden zich eveneens te onthouden jegens derden van negatieve uitlatingen de man betreffende.
2.6.
Op 28 februari 2025 ontving de vrouw een doos op haar geheime adres. Op het verzendetiket stond het adres van de woning van de man vermeld als afzender. Ook was op de doos een stuk papier geplakt met daarop de tekst: “ T.A.V. [eiseres] ”. In de doos zaten onder meer schroeven en meubelpoten.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert na eiswijziging – zakelijk weergegeven – , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
1. de man te verbieden na betekening van dit vonnis:
a. direct of indirect contact met haar op te nemen;
b. zich in de straat te bevinden waar de vrouw woont;
op straffe van een dwangsom van € 3.000,- per overtreding van deze verboden met een maximum van € 15.000,-;
2. dit vonnis wat betreft het verbod onder 1 (a en b) uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren, voor zover de man zich niet houdt aan dit verbod en het maximum bedrag aan dwangsommen is bereikt;
3. de man te veroordelen om de huurovereenkomst van de woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis op te zeggen bij aangetekende brief, met verstrekking van een kopie van die brief en het bewijs van aangetekende verzending daarvan aan de advocaat van de vrouw, althans al hetgeen te doen dat nodig is voor de beëindiging van de huurovereenkomst op de kortst mogelijke termijn, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 15.000,-;
4. dit vonnis wat betreft de veroordeling onder 3 uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren, voor zover de man niet aan deze veroordeling voldoet en het maximum bedrag aan dwangsommen is bereikt;
een en ander met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. Tijdens de relatie van partijen is sprake geweest van fysiek en verbaal huiselijk geweld. Ook is de man bezig geweest met het verspreiden van laster omtrent overspel door de vrouw. Na het verlaten van de woning op 15 augustus 2024 is de vrouw door de hulpverlening samen met haar kinderen eerst geplaatst in een vrouwenopvang en daarna op een geheim adres. Er was een kort geding (zaak 24-1153) voor nodig om de man de ontbindingsverklaring van hun islamitisch huwelijk te laten ondertekenen (de talaaq) en haar te bevrijden uit haar huwelijksgevangenschap. Enkele dagen na de zitting in dat kort geding ontving de vrouw een doos op haar geheime adres. Het kan niet anders dan dat deze doos afkomstig is van de man. Dit betekent dat de man op de hoogte is van het geheime adres van de vrouw wil demonstreren dat hij haar daar kan pakken. De vrouw voelt zich door dit alles ernstig bedreigd en vreest voor de veiligheid van haar en die van haar kind(eren). Er zijn aanwijzingen voor femicide. Gelet hierop vordert de vrouw een contact- en straatverbod tegen de man.
Daarnaast is de man op grond van onderdeel 1 van het proces-verbaal van 24 januari 2025 verplicht de huur van de woning op te zeggen, omdat gebleken is dat de verhuurder van de woning niet wil meewerken aan de overname van de huurovereenkomst door de man. De vrouw vordert nakoming van die verplichting.
3.3.
De man voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De man vordert in reconventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, “de vrouw te veroordelen in de proceskostenvergoeding”.
3.5.
Daartoe voert de man – samengevat – aan dat de vrouw hem nodeloos betrekt in kansloze juridische procedures. De vrouw is er volgens hem op uit om hem dwars te zitten en kosten te laten maken. Om dit in de toekomst te voorkomen is een veroordeling van de vrouw in de proceskosten op zijn plaats, aldus de man.
3.6.
De vrouw voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen van de vrouw.
Straat- en contactverbod
4.2.
De vrouw vordert een straat- en contactverbod. Voor toewijzing van een straat- en contactverbod is in beginsel, gelet op het in de persoonlijke vrijheid van de man ingrijpende karakter ervan, slechts plaats wanneer de veiligstelling van de persoonlijke vrijheid van de vrouw tegen inbreuken daarop door de man op geen andere wijze te bereiken is.
4.3.
De vrouw heeft in dit verband gewezen op een proces-verbaal van aangifte tegen de man van zware mishandeling wegens het geven van een kopstoot en een poging tot aanrijding op 27 september 2024, een stuk uit het medisch dossier van de huisarts van 26 april 2024 (dat ziet op gesprekken met de huisarts over haar angst voor de man) en registraties van door haar gedane meldingen over de man bij de politie in de periode september 2023 – juni 2024, waaruit volgens haar blijkt dat zij door de man is mishandeld.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de man in het verleden geweld heeft gebruikt tegen de vrouw. Weliswaar is namens de man aangevoerd dat de stukken waarnaar de vrouw verwijst enkel bestaan uit een weergave van het verhaal van de vrouw en dat door de politie tot op heden niets is gedaan met de aangifte en de meldingen van de vrouw, maar dat op zichzelf betekent nog niet dat de inhoud van deze verklaringen en meldingen van de vrouw onjuist is. De man heeft in ieder geval het geven van een kopstoot aan de vrouw erkend. Bovendien staat als onweersproken vast dat de vrouw half augustus 2024 is geplaatst in een vrouwenopvang, wat ook een aanwijzing vormt voor de destijds bestaande noodzaak om de vrouw en haar kinderen in veiligheid te brengen.
4.5.
Aan de man worden toegegeven dat voor de periode nadat de vrouw de woning heeft verlaten, op 27 september 2024 (de datum van de kopstoot) na, geen sprake meer is van (aantoonbare) dreiging vanuit de man richting de vrouw. De enkele verwijzing van de vrouw naar de door haar op 28 januari 2025 per post ontvangen doos is daartoe onvoldoende. De man heeft namelijk gemotiveerd betwist dat de doos door hem aan de vrouw is toegestuurd en ook dat de inhoud daarvan uit de woning komt. In het bestek van dit kort geding kan niet worden vastgesteld of de man de doos aan de vrouw heeft gestuurd. Voorshands kan, gelet op de voorgeschiedenis, niet worden uitgesloten dat er geen dreiging is geweest omdat de vrouw zich op een geheim adres bevond.
4.6.
Ter zitting is door de man opgemerkt dat het opnemen van contact met de vrouw voor hem alleen van belang is vanwege de omgang met hun zoon. Hij heeft ter zitting verder verklaard dat hij zich realiseert dat het beter is als dit contact over de omgang in de toekomst verloopt via de advocaten van partijen. Gelet hierop en omdat het door de vrouw gevorderde contact- en straatverbod niet los kan worden gezien van de gebeurtenissen in het verleden in het verleden en volgens de vrouw kan bijdragen aan het (mede) hierdoor ontstane gevoel van onveiligheid, acht de voorzieningenrechter een contact- en straatverbod gerechtvaardigd.
4.7.
De advocaat van de man heeft ter zitting nog aangevoerd dat de man werkt in de bouw en dat het daarom “zomaar zou kunnen” dat hij moet werken in de straat waar de vrouw woont. De kans dat deze situatie zich voordoet acht de voorzieningenrechter echter dermate klein dat dit niet opweegt tegen de hiervoor genoemde belangen van de vrouw dat de man niet in haar buurt komt. De voorzieningenrechter gaat bovendien ervan uit dat in het geval dat dit “risico” zich toch verwezenlijkt, partijen in staat zijn om via hun advocaten tot een passende oplossing te komen.
4.8.
In de omstandigheid dat partijen nog tot een omgangsregeling voor hun minderjarige zoon moeten komen, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding voor het opnemen van de hierna te melden uitzondering op het contact- en straatverbod.
Beëindiging huurovereenkomst
4.9.
Ten aanzien van de vordering van de vrouw die ziet op de beëindiging van de huurovereenkomst van de woning geldt het volgende.
4.10.
Partijen zijn het op zich erover eens dat de man op grond van het proces-verbaal van 24 januari 2025 (dat moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) verplicht is om de huurovereenkomst met de verhuurder van de woning op te zeggen indien de verhuurder het verzoek van de man tot overname van de huurovereenkomst niet accepteert.
4.11.
Uit de door de vrouw als productie 18 overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat de aanvraag van de man om de huurovereenkomst over te nemen meermaals is afgewezen, waarbij door de verhuurder op 4 maart 2025 is aangegeven dat het om een definitieve afwijzing gaat. Dit betekent dat de man op grond van artikel 1 van het proces-verbaal van 24 januari 2025 verplicht is om, zo nodig samen met de vrouw, de huurovereenkomst van de woning op te zeggen op de kortst mogelijke termijn.
4.12.
Voor zover de man zich op het standpunt stelt dat de afwijzing van de huurder van zijn aanvraag tot overname van de huurovereenkomst onterecht is en dat de uitkomst van de door hem aangekondigde juridische maatregelen tegen de verhuurder moet worden afgewacht voordat hij gedwongen kan worden de huur van de woning op te zeggen, wordt hij in dat standpunt niet gevolgd. Een dergelijk voorbehoud is niet overeengekomen in het proces-verbaal van 24 januari 2025. Zou de bedoelde weigering van de verhuurder dus al onterecht zijn (wat overigens nergens uit blijkt), dan staat dit in de aan de door de vrouw gevorderde nakoming van de vaststellingsovereenkomst dus niet in de weg. Het belang van de vrouw dat zij niet langer aansprakelijk is voor de betaling van de huur van de woning weegt zwaarder dan dat van de man om nog meer tijd te krijgen om het huurcontract op zijn naam te krijgen en langer in de woning te kunnen verblijven.
4.13.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot opzegging van de huurovereenkomst van de woning zal worden toegewezen, op de wijze zoals hierna vermeld in de beslissing.
Dwangsommen en lijfsdwang
4.14.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissingen, is aangewezen, zowel ten aanzien van het contact- en straatverbod als het beëindigen van de huurovereenkomst van de woning. De op te leggen dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
4.15.
De door de man gevorderde lijfsdwang zal worden afgewezen. Toepassing van lijfsdwang houdt een beneming van iemands persoonlijke vrijheid in. Daarom kan toepassing van dit dwangmiddel slechts aan de orde komen als aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst biedt. In dit geval acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat oplegging van een dwangsom niet voldoet. Er zijn onvoldoende concrete aanwijzingen dat de man eventueel te verbeuren dwangsommen niet zal kunnen en willen betalen of de veroordelingen niet zal nakomen nadat alle dwangsommen zijn verbeurd. De enkele niet onderbouwde stelling van de vrouw dat de man vrijwel alleen zwarte inkomsten heeft zodat het praktisch onmogelijk zal zijn om verbeurde dwangsommen te incasseren door het leggen van executoriaal beslag, volstaat daartoe niet.
Proceskosten
4.16.
Gelet op de omstandigheid dat partijen voormalig partners zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.17.
De man vordert in reconventie “de vrouw te veroordelen in de proceskostenvergoeding”.
4.18.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de man bedoelt te vorderen dat de vrouw wordt veroordeeld in zijn werkelijke proceskosten. Daarvoor bestaat geen grond. Hiervoor is geoordeeld dat het door de vrouw in conventie gevorderde contact- en straatverbod en haar vordering ten aanzien van het beëindigen van de huurovereenkomst (grotendeels) zullen worden toegewezen. Reeds hieruit volgt dat – anders dan de man stelt – van misbruik van recht door het “nodeloos starten van kansloze juridische procedures” geen sprake is. De vordering van de man zal daarom worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal, gezien het feit dat partijen ex-partners zijn, bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
verbiedt de man om gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis direct of indirect contact op te nemen met de vrouw, behalve voor zover het betreft contact dat wordt gelegd door zijn advocaat in het kader van het tot stand brengen van een omgangsregeling voor hun minderjarige zoon;
5.2.
verbiedt de man om zich gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis te bevinden in de straat waar de vrouw woont, onder de voorwaarde dat de vrouw bij betekening van dit vonnis de naam van deze straat bekend maakt en behalve voor zover het betreft aanwezigheid in die straat in verband met tussen partijen schriftelijk overeengekomen of door de rechter bepaalde omgang met hun zoon waarvoor aanwezigheid van de man in die straat uitdrukkelijk is toegestaan door beide partijen/de rechter;
5.3.
bepaalt dat de man bij overtreding van de verboden onder 5.1 en 5.2 een dwangsom moet betalen van € 2.500,- per keer, met een maximum van € 15.000,-.
5.4.
veroordeelt de man om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de huurovereenkomst van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats 2] op te zeggen bij aantekende brief, met verstrekking van een kopie van die brief en het bewijs van aangetekende verzending daarvan aan de advocaat van de vrouw, althans al hetgeen te doen dat nodig is voor de beëindiging van de huurovereenkomst op de kortst mogelijke termijn;
5.5.
bepaalt dat de man een dwangsom moet betalen van € 500,- voor iedere dag dat hij de veroordeling onder 5.4 niet nakomt, tot een maximum van € 15.000,-.
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
5.9.
wijst het gevorderde af;
5.10.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025.
rvb