ECLI:NL:RBDHA:2025:6600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL24.439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen afwijzing visumaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 5 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 24 maart 2023, dat gericht was tegen de beschikking van 14 maart 2023, waarbij zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf was afgewezen. De minister van Asiel en Migratie heeft op 20 maart 2024 een besluit genomen op het bezwaarschrift, maar heeft dit kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd, waarna de rechtbank op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak heeft gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen mede betrekking heeft op het besluit van 20 maart 2024, omdat dit niet volledig tegemoetkomt aan de eisen van eiser. De rechtbank oordeelt dat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50, en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht door verweerder moet worden vergoed.

Eiser is gevraagd om te reageren op het besluit van 20 maart 2024, maar heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.439

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser
v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr .N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 5 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 24 maart 2023, gericht tegen de beschikking
van 14 maart 2023 waarbij de aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort
verblijf, is afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2024 heeft verweerder een besluit op het bezwaarschrift genomen en dit bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft het beroep gehandhaafd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep niet tijdig beslissen geacht mede betrekking te hebben op het alsnog genomen besluit van 20 maart 2024, nu dit niet geheel aan het beroep van eiser is tegemoetgekomen.
Eiser is bij schrijven van 22 maart 2024 gevraagd te reageren op het besluit van 20 maart 2024 en indien hij het niet eens is met dit besluit, uit te leggen waarom hij het niet eens is met dit besluit. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat. Nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om uit te leggen waarom hij het niet eens is met het besluit van 20 maart 2024, en artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast moet verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Eiseres moet zich daartoe tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.