ECLI:NL:RBDHA:2025:6614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
AWB 24/602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende afwijzing aanvraag verzoekster

Op 18 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, en de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de IND. Verzoekster had een aanvraag ingediend die door de minister op 29 februari 2024 was afgewezen. Hiertegen had verzoekster bezwaar gemaakt, maar geen beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat er geen beroepsprocedure liep tegen het besluit op het bezwaar. Hierdoor kon de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordelen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/602

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer[vnummer]
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; Procesvertegenwoordiging IND.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 29 februari 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De minister heeft op 29 februari 2024 beslist op het bezwaarschrift.
1.4
Verzoekster heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit en het besluit op het bezwaar tegen dat besluit. Tegen dat laatste besluit loopt geen beroepsprocedure. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.