ECLI:NL:RBDHA:2025:6645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL25.7001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van asielaanvraag niet in stand gehouden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 april 2025, wordt de asielaanvraag van eiser, een Algerijnse nationaliteit, behandeld. Eiser had op 29 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, op 13 februari 2025 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser de opvanglocatie had verlaten en niet binnen twee weken contact had opgenomen met de bevoegde autoriteiten. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 11 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en een vertegenwoordiger van de stichting die eiser ondersteunt. Eiser voerde aan dat hij niet met onbekende bestemming was vertrokken en dat hij altijd contact had gehouden met de stichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel eiser de opvanglocatie had verlaten, verweerder de aanvraag niet in redelijkheid buiten behandeling had kunnen stellen. Eiser had contact met zijn voogd en de stichting, en was in detentie, wat de situatie complexer maakte.

De rechtbank concludeert dat het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag onterecht was en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7001

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: S. Kuster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het buiten behandeling laten van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2007. Hij heeft op 29 augustus 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het bestreden besluit van 13 februari 2025 heeft verweerder deze asielaanvraag buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft eiser ook een terugkeerbesluit opgelegd.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Hamidi als tolk, [persoon B] namens [stichting] (hierna: [stichting] ) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

De beroepsgronden van eiser
6. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, omdat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser is uit de opvang vertrokken, omdat hij zich in de HTL [2] -locatie onveilig voelde. Hij heeft vervolgens een periode vastgezeten, is niet uit Nederland vertrokken en heeft altijd contact gehouden met [stichting] . Eiser verblijft nu ook weer in de opvang en stelt dat hij, ook gelet op zijn hulpverleningstraject, belang heeft bij het voortzetten van zijn asielprocedure, in plaats van het moeten indienen van een nieuwe asielaanvraag. Eiser vindt ook dat ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
7. Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 buiten behandeling worden gesteld, indien de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming is vertrokken en hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten.
8. Uit informatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) blijkt dat eiser op 18 december 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Op 6 januari 2025 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiser buiten behandeling te stellen op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Verweerder heeft eiser in het voornemen in de gelegenheid gesteld binnen twee weken contact op te nemen met de bevoegde autoriteiten.
9. Hoewel eiser is vertrokken uit de HTL-locatie in [plaats] en hij niet zelf binnen twee weken na het voornemen contact heeft opgenomen met de daartoe aangewezen autoriteiten, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid buiten behandeling kunnen stellen. De gemachtigde van eiser heeft op 7 januari 2025, dus nadat verweerder het voornemen had uitgebracht en voordat verweerder het bestreden besluit nam, laten weten dat hij met tussenkomst van de begeleider van [stichting] nog steeds contact heeft met eiser, dat eiser nog steeds in Nederland verblijft en dat de asielprocedure daarom moet worden voortgezet. Ook in de zienswijze van 20 januari 2025 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de voogd van eiser nog contact heeft met eiser. Volgens eisers gemachtigde heeft eisers voogd aangegeven dat eiser is aangehouden in Den Bosch en dat hij vast zit. Daarnaast heeft de voogd eisers gemachtigde verzocht aan verweerder door te geven dat eiser zich niet kan melden voor 20 januari en heeft hij aangegeven dat het van belang is dat de asielprocedure doorloopt. Uit de toelichting van [stichting] ter zitting blijkt ook dat het COA wist dat er contact was tussen eiser en [stichting] .
10. Onder deze omstandigheden heeft verweerder de asielaanvraag niet in redelijkheid buiten behandeling kunnen stellen. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat het, los van wat hiervoor is overwogen, mede gelet op de stand van zaken in de asielprocedure in ieders belang lijkt te zijn dat eisers asielaanvraag spoedig (verder) wordt behandeld en eiser niet opnieuw een asielaanvraag hoeft in te dienen.
11. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. De aanvraag is ten onrechte buiten behandeling gesteld. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van de beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Handhaving en toezichtlocatie