In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 april 2025, wordt de asielaanvraag van eiser, een Algerijnse nationaliteit, behandeld. Eiser had op 29 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, op 13 februari 2025 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser de opvanglocatie had verlaten en niet binnen twee weken contact had opgenomen met de bevoegde autoriteiten. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 11 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en een vertegenwoordiger van de stichting die eiser ondersteunt. Eiser voerde aan dat hij niet met onbekende bestemming was vertrokken en dat hij altijd contact had gehouden met de stichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel eiser de opvanglocatie had verlaten, verweerder de aanvraag niet in redelijkheid buiten behandeling had kunnen stellen. Eiser had contact met zijn voogd en de stichting, en was in detentie, wat de situatie complexer maakte.
De rechtbank concludeert dat het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag onterecht was en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.