ECLI:NL:RBDHA:2025:6664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
25-2577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning telecommast wegens ontbreken spoedeisend belang

Op 22 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het bouwen van een telecommast. Verzoeker, eigenaar van gronden in de nabijheid van de geplande mast, verzocht om een voorlopige voorziening omdat hij meende dat de vergunning onterecht was verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was, omdat het oprichten van de mast niet onomkeerbaar is en de gevolgen voor de recreatieve waarde van de gronden van verzoeker niet ernstig genoeg zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek af. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening kan treffen als er sprake is van onverwijlde spoed, wat in dit geval niet aanwezig was. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, drs. A.C.P. Witsiers, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2577

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A.J. West),
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, het college

(gemachtigde: R. Advocaat).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster] B.V., te [vestigingsplaats] (vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een telecommast. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 11 september 2024 een omgevingsvergunning voor het bouwen van een telecommast op een locatie achter [adres] in [plaats 1] . Met het bestreden besluit van 10 februari 2025 op het bezwaar van verzoeker is het college bij dit besluit gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld (zaak SGR 25/2182) en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verzoeker heeft hierop een reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vergezeld door zijn echtgenote en zoon, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] , namens vergunninghoudster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit

3. Op 13 juni 2024 heeft vergunninghoudster een aanvraag om de hiervoor onder 2 genoemde omgevingsvergunning ingediend. De mast heeft een bouwhoogte van 39,9 meter en dient ter vervanging van een bestaande mast in [plaats 2] .
Met het besluit van 11 september 2024 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow) voor een omgevingsplanactiviteit en op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow voor een technische bouwactiviteit. Daarbij is het college afgeweken van de regels van het omgevingsplan met behulp van afwijkingsmogelijkheid in het omgevingsplan. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het college, met inachtneming van het advies van de Onafhankelijke Commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Krimpenerwaard van 23 januari 2025, het primaire besluit in stand gelaten.
Belanghebbendheid verzoeker
4. Verzoeker is eigenaar van gronden die grotendeels een recreatiebestemming hebben en die tussen 130 en ongeveer 900 meter afstand liggen van het perceel waarop het bouwplan is voorzien. Op de percelen van verzoeker staat een recreatiewoning, die op een afstand van ongeveer 450 meter van de mast ligt, en een vissershut op circa 200 meter daarvan. De gronden op het perceel van verzoeker die zich in de nabijheid van de zendmast bevinden zijn onbebouwd en bestaan grotendeels uit bos en water.
5. In het bestreden besluit is overwogen dat het belang van verzoeker rechtstreeks bij het besluit van 11 september 2024 is betrokken, aangezien hij eigenaar is van gronden die in de nabijheid liggen van de locatie waarop de telecommast is voorzien en vanaf die gronden zicht zal bestaan op de mast. Verzoeker verhuurt de recreatiewoning en de bijbehorende gronden en stelt dat een telecommast in een open landschap in een gebied met recreatiegronden een negatief effect heeft op de belevingswaarde en dus op de recreatieve kwaliteit van de gronden van verzoeker.
6. De telecommast heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter gevolgen van enige betekenis voor de recreanten die zich op de percelen van verzoeker bevinden, omdat de mast door de hoogte van circa 40 meter prominent in het open landschap aanwezig zal zijn. De voorzieningenrechter gaat er daarom vooralsnog vanuit dat verzoeker als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. De belanghebbendheid van verzoeker kan eventueel in de bodemprocedure nog aan de orde komen.
Spoedeisend belang
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
8. Gebleken is dat vergunninghoudster reeds met de vergunningplichtige werkzaamheden is gestart en deze niet wenst stil te leggen. Ter zitting heeft vergunninghoudster desgevraagd verklaard dat de mast uit 3 delen bestaat en in één dag zal worden opgebouwd. De mast wordt met bouten in elkaar gezet en is ook vrij eenvoudig weer af te breken, mocht de verleende omgevingsvergunning in de bodemprocedure in rechte geen stand houden. Gelet hierop is het oprichten van de telecommast naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onomkeerbaar. Vergunninghoudster heeft verder aangegeven belang te hebben bij de start van de bouw, omdat de mast nodig is om te voldoen aan verplichtingen die per 1 januari 2026 op grond van de Telecomwet gaan gelden. Verder doen zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter gedurende de behandeling van de beroepsprocedure op de percelen van verzoeker geen andere nadelige gevolgen voor anders dan vermindering van het uitzicht. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat voldoende spoedeisend belang ontbreekt.
Evident onrechtmatig?
9. Omdat voldoende spoedeisend belang ontbreekt, kan de door verzoeker gevraagde voorziening alleen worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
10. Er geldt in dit geval geen participatieplicht, omdat participatie alleen verplicht is in bepaalde gevallen waarin sprake is van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Het oprichten van de mast betreft echter geen buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Daarnaast is er geen evidente strijd met het “BOPA-beleid gemeente Krimpenerwaard 2024”, omdat ook dit beleid uitsluitend van toepassing is op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, hetgeen voor het oprichten van de mast niet aan de orde is.
Evenmin kan worden gezegd dat het welstandsadvies, zoals nader gemotiveerd in het advies van 27 januari 2025, onmiskenbaar gebreken vertoont. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te oordelen dat de welstandscommissie niet heeft getoetst aan de juiste criteria uit de Nota ruimtelijke kwaliteit. Dat de welstandscommissie positief adviseert, ondanks de constatering dat het bouwwerk geen positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare ruimte als vermeld in de paragraaf “Bouwwerk en omgeving” in hoofdstuk 6 van de Nota ruimtelijke kwaliteit, is geen reden om het advies onmiskenbaar gebrekkig te achten. Gelet op de toevoeging “redelijkerwijs” in genoemde paragraaf is dit geen harde eis en laat die paragraaf, gelet op de bewoordingen, ruimte aan de welstandscommissie om te beoordelen of het bouwwerk voldoende aansluit bij de omgeving. De welstandscommissie heeft ook overwegingen gewijd aan het uiterlijk van de mast in relatie tot de omgeving en inhoudelijk gemotiveerd waarom de ruimtelijke kwaliteit door het bouwwerk niet zwaarwegend wordt geschaad.
De ter zitting door verzoeker aangehaalde citaten uit een zeer recent uitgebrachte contra-expertise over het aspect welstand vormen onvoldoende reden om te oordelen dat die motivering van de welstandscommissie evident onjuist is. Verzoeker kan die contra-expertise desgewenst in de bodemprocedure in het geding brengen. Ook de aanvullende motivering in het bestreden besluit waarom het bouwplan de landschappelijke waarden niet op onaanvaardbare wijze aantast acht de voorzieningenrechter ook niet evident gebrekkig.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af vanwege het ontbreken van voldoende spoedeisend belang. Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.