Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 6 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 15 april 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister had zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser betwistte deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister deze terecht had tegengeworpen. De rechtbank concludeerde dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.
Eiser voerde ook aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had dat dit niet mogelijk was. Daarnaast betoogde eiser dat de minister onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting, maar ook dit werd door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.