ECLI:NL:RBDHA:2025:6677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.26717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor familiebezoek door de Minister van Buitenlandse Zaken

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf, gericht op familiebezoek aan haar zus in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag afgewezen op 21 november 2023, met een bestreden besluit op 4 juni 2024, waarbij de minister oordeelde dat de sociale en economische binding van eiseres met Iran onvoldoende was aangetoond. De rechtbank heeft de zaak op 19 december 2024 behandeld, waarbij zowel de referente als de gemachtigden van eiseres en de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat eiseres niet de benodigde documenten heeft overgelegd die haar aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende beoordelingsruimte heeft bij het afwijzen van visumaanvragen en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een sterke sociale en economische binding met Iran heeft. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten dat de aanvraag ongegrond is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij tijdig naar Iran zou terugkeren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26717
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),

en
de Minister van Buitenlandse Zaken, de minister
(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van een visum voor kort verblijf voor eiseres, met als doel ‘familiebezoek’ aan haar zus [A] (referente)’.
2. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 21 november 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente (mevr. [A] ), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Iraanse nationaliteit.
Op 12 november 2023 heeft eiseres verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor een bezoek aan referente.
7. De minister heeft de aanvraag afgewezen en aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de sociale en economische binding van eiseres met Iran onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering is gebleken, waardoor tijdige terugkeer van eiseres naar Iran onvoldoende gewaarborgd is.1 Daarnaast zijn het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. De minister heeft op grond van artikel 7:3, aanhef onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb.
8. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, komt aan de minister een zekere beoordelingsruimte toe. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. De rechtbank kan het oordeel van de minister slechts terughoudend toetsen (zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862).

Schending hoorplicht?

9. Eiseres voert in beroep aan dat de minister ten onrechte van horen heeft afgezien. De minister heeft in de afwijzing onder andere overwogen dat de verloving niet met objectief verifieerbare stukken onderbouwd is en dat de werkgeversverklaring er niet uitziet als een formele werkgeversverklaring, dat niet aangetoond is dat eiseres daadwerkelijk salaris ontvangt en dat niet aangetoond is dat eiseres 90 dagen verlof krijgt. De minister had eiseres over deze tegenwerping(en) moeten horen nu zij hierover aanvullend kan verklaren. Ook verwijst eiseres naar vaste rechtspraak2 waaruit volgt dat terughoudend met uitzonderingen op de hoorplicht moet worden omgegaan. Gelet op de stukken die eiseres heeft overgelegd heeft de minister niet kunnen aannemen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt had kunnen leiden.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister de hoorplicht niet heeft geschonden. Tijdens de zitting is door de minister naar voren gebracht dat het aanvraagformulier voor een visum kort verblijf vermeldt welke documenten voor een aanvraag nodig zijn, zoals het ISS-formulier. Deze stukken hadden al bij de aanvraag overgelegd moeten worden, wat niet gebeurd is. In bezwaar is per e-mail nog uitgelegd welke stukken nodig zijn, waarbij het ISS formulier expliciet benoemd is, maar dit is niet overgelegd. De minister mocht zich op het standpunt stellen dat dit voor rekening en risico van eiseres komt. Er is geen sprake van onduidelijkheden maar van ontbrekende stukken. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2022:1918) slaagt dus niet omdat in die zaak - anders dan in deze zaak- sprake was van onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex. Nu in bezwaar de benodigde documenten niet overgelegd zijn en geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die een ander licht werpen op de sociale en economische binding van eiseres met Iran, heeft de minister op grond hiervan geen aanleiding hoeven zien voor het horen van eiseres. Deze beroepsgrond slaagt niet.
1. Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b van de Visumcode. Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (te raadplegen via europa.eu).
2 ABRvS 28 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
Economische binding
11. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar visumaanvraag. Eiseres voert aan dat er voldoende economische binding met Iran is. Eiseres heeft in Iran een baan als accountant-assistent. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres (onder andere) een verklaring van haar werkgever, bankafschriften (bewijs van betaling salaris), bewijsstukken ten aanzien van de betaling van sociale lasten en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overgelegd. Uit dit alles volgt dat eiseres economisch aan Iran gebonden is en daarmee een tijdige terugkeer naar Iran redelijkerwijs gewaarborgd is, aldus eiseres.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij werkzaam is als accountant- assistent. Om aan te tonen dat iemand werkt is een ISS-document vereist. Niet in geschil is dat eiseres noch bij de visumaanvraag noch in bezwaar voornoemd document heeft overgelegd. De minister heeft hierbij terecht betrokken dat het gestelde salaris, afgezien van één enkele, niet herleidbare storting van 15.000.000 Iraanse Rial op 4 juli 2023, niet terug komt op de overlegde bankafschriften. Daarnaast heeft eiseres geen loonstroken overlegd en heeft geen bewijsstukken overgelegd op basis waarvan vastgesteld kan worden dat voor eiseres sociale premies door de werkgever worden afgedragen. Tot slot heeft eiseres niet aangetoond dat zij verlof heeft gekregen voor het beoogde verblijf. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige economische binding heeft met Iran dat tijdige terugkeer naar Iran redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. De beroepsgrond slaagt niet.

Sociale binding

13. Eiseres voert verder aan dat er sprake is van voldoende sociale binding met Iran omdat de familie van eiseres (broer, moeder en verloofde) allemaal aldaar wonen. Eiseres voert verder aan dat zij een zorgtaak voor haar moeder heeft. Aan haar moeder is wél een visum verleend waaruit kan worden afgeleid dat bij de minister de verwachting bestaat dat moeder terug zal keren naar Iran. Dit gegeven had bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres betrokken moeten worden. Voor zover mogelijk heeft eiseres haar relatie met haar verloofde en zijn persoonlijke gegevens met documenten aangetoond Aanvullende stukken omtrent de verloving zijn ook niet overgelegd, omdat de verloving niet officieel is vastgelegd. Dat is in Iran niet gebruikelijk. Tot slot heeft eiseres een sterke band met haar broer.
14. Ten aanzien van de sociale binding met Iran is de rechtbank van oordeel dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de sociale binding met Iran niet voldoende is om de twijfel over het vestigingsgevaar in Nederland weg te nemen. De minister kon hierbij meewegen dat de gestelde banden met haar verloofde, moeder en broer niet maken dat er sprake is van een dusdanige sociale binding dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is. De verloving van eiseres, die niet met objectieve, verifieerbare stukken is onderbouwd, maakt een terugkeer van eiseres naar Iran niet noodzakelijk. Ook is niet gebleken dat eiseres samenwoont met haar aanstaande echtgenoot, eiseres heeft niet onderbouwd wanneer het huwelijk gesloten zal worden en het aanstaande huwelijk sluit niet uit dat eiseres zich in Nederland zou kunnen vestigen. De gestelde band met de broer van eiseres maakt ook niet dat eiseres genoodzaakt is (tijdig) terug te keren naar Iran. Eiseres heeft niet gesteld of onderbouwd dat zij een meer dan gebruikelijke band met haar broer heeft. Tot slot heeft eiseres geen inzicht gegeven in de gestelde zorgtaken voor haar moeder. Niet is gebleken waaruit de zorgtaken bestaan en waarom niemand anders de zorgtaken voor haar moeder kan verrichten. Ook verplichten de gestelde zorgtaken eiseres niet om tijdig terug te keren naar Iran nu eiseres van plan is om samen met haar moeder naar Nederland te reizen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 maart 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.