ECLI:NL:RBDHA:2025:6706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.24522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag in het licht van internationale bescherming in Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank heeft op 18 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer NL24.24522. Eiser had eerder op 17 juli 2023 asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 9 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat hij in Polen internationale bescherming had. Eiser heeft op 13 mei 2024 opnieuw asiel aangevraagd, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag wederom niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe relevante elementen of bevindingen waren aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere niet-ontvankelijkverklaring in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser nog steeds internationale bescherming heeft in Polen, ondanks de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie in Polen zodanig is veranderd dat hij niet langer recht heeft op internationale bescherming. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen relevante nieuwe elementen zijn die de beoordeling van de asielaanvraag zouden kunnen beïnvloeden. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 6 juni 2024, waarbij de minister zijn opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn aangevoerd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.24523, op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het afwijzen van de asielaanvraag van eiser als nietontvankelijk. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de niet-ontvankelijkverklaring van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De vorige procedure
3. Eiser heeft eerder op 17 juli 2023 asiel aangevraagd. Op 9 augustus 2023 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Polen internationale bescherming heeft en omdat hij vanwege zijn verblijfsvergunning zodanig sterke banden heeft met Polen dat het voor hem redelijk is om naar dat land te gaan. [1] Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in Polen in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
3.1.
Eiser is tegen dit besluit in beroep gegaan. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 januari 2024 ongegrond verklaard. [2] Dit oordeel staat in rechte vast.
De huidige aanvraag
4. Eiser heeft op 13 mei 2024 opnieuw asiel aangevraagd. Eiser heeft daaraan ten grondslag gelegd dat in Polen veel geweld wordt gebruikt tegen lhbti’ers en dat de politie hier niet tegen wil optreden. Als nieuwe gebeurtenis stelt hij dat hij na terugkeer naar Polen opnieuw is bedreigd en dat geweld tegen hem is gebruikt.
4.1.
De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van zijn opvolgende asielaanvraag. [3]
4.2.
Eiser heeft verder in beroep nog aangevoerd dat zijn verblijfsvergunning in Polen is ingetrokken en dat hij daarom geen verblijfsrecht meer heeft in Polen. De minister heeft dit nog onderzocht en naar aanleiding daarvan bij brief van 7 januari 2025 aangegeven dat geen aanleiding bestaat om een andere beslissing te nemen.
Toetsingskader
5. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeelt de minister of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de aanvraag. [4] Uit het arrest L.H. van het Hof van Justitie volgt dat deze beoordeling moet gebeuren aan de hand van twee fasen. [5] In de eerste fase moet onderzocht worden of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die verband houden met de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. In de tweede fase moet de minister beoordelen of die nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Een nieuw element of nieuwe bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
Stelt de minister ten onrechte dat geen sprake is van relevante, nieuwe elementen of bevindingen?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen. Primair voert eiser aan dat hij niet langer een verblijfsrecht heeft in Polen en subsidiair voert hij aan dat hij na terugkeer in Polen is mishandeld en dat de Poolse politie hem niet heeft willen helpen.
Internationale beschermingsstatus
6.1.
Eiser stelt dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Polen en dat zijn aanvraag daarom niet niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de grond dat hij nog steeds internationale bescherming heeft. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft hij een document overgelegd waarin staat dat zijn permanente verblijfsvergunning op zijn eigen verzoek is ingetrokken en dat de procedure tot het verlenen van een permanente verblijfsvergunning is beëindigd.
6.1.1.
De rechtbank stelt op basis van de stukken het volgende vast. Eiser heeft in Polen internationale bescherming gekregen. Hij heeft in dat verband aldaar een verblijfsvergunning gekregen. Het besluit tot verlening van een permanente vergunning van 21 november 2019 is bij beslissing van 7 november 2024 door de Poolse autoriteiten herroepen (op verzoek van eiser zelf) en de procedure tot het verlenen van deze vergunning is daarmee gelijktijdig geëindigd. Desondanks gaan de Poolse autoriteiten akkoord met de wedertoelating van eiser. Dit volgt uit het emailbericht van 23 december 2024 van de Poolse autoriteiten, waarin het eerdere claimakkoord van 8 juli 2024 is bijgevoegd.
6.1.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat hij er van mag uitgaan dat eiser nog steeds internationale bescherming heeft in Polen.
Uit de omstandigheid dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, volgt namelijk niet dat zijn internationale beschermingsstatus in Polen ook is ingetrokken. De minister wijst daarbij terecht op de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2017 waaruit volgt dat het feit dat iemand geen geldige verblijfsvergunning meer heeft, niet betekent dat diegene ook geen internationale beschermingsstatus meer heeft. [6] Ook volgt uit het AIDA-rapport uit 2024 over Polen dat een internationale beschermingsstatus alleen eindigt op initiatief van de autoriteiten en na een individuele beoordeling en interview. [7] Niet is gebleken dat hiervan sprake is of dat eiser hierover bericht heeft ontvangen. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat hij desondanks geen internationale bescherming meer zou hebben in Polen. Hierin is eiser niet geslaagd. Hierbij komt dat de minister, nadat eiser in beroep het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning heeft overgelegd, opnieuw contact heeft opgenomen met de Poolse autoriteiten met de vraag of eiser nog wordt toegelaten tot Polen. De Poolse autoriteiten hebben daarop bevestigend gereageerd.
6.1.3.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister eisers ingetrokken verblijfsvergunning terecht niet als een relevant nieuw element of bevinding heeft aangemerkt.
Ervaringen in Polen
6.2.
Eiser voert daarnaast aan dat hij na terugkeer in Polen is mishandeld vanwege zijn geaardheid. Hij heeft hiertegen aangifte gedaan, maar de Poolse autoriteiten hebben geen actie ondernomen. Ook is in de aangifte geen aandacht besteed aan het feit dat hij juist op grond van zijn geaardheid is mishandeld. Het is volgens eiser dan ook niet aannemelijk dat de Poolse autoriteiten opvolging zullen geven aan zijn aangifte of dat zijn aangifte prioriteit zal krijgen. Ter onderbouwing heeft eiser de Poolse aangifte overgelegd. Ook heeft hij gesteld dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gezien “de onzekere politieke situatie in Polen met betrekking tot het verblijf van asielzoekers en het aannemen van wijzigingen in de wetgeving door het Poolse parlement.”
Hij heeft in dit verband een krantenartikel van 27 maart 2025, “Polen zet streep door recht op asielaanvraag. Afweging tussen veiligheid en mensenrechten” uit de Volkskrant overgelegd. De ontwikkelingen in Polen hebben geleid tot de toewijzing van een voorlopige voorziening in een Dublinzaak. [8] Eiser stelt dat deze informatie ook voor zijn zaak relevant is, hoewel hier de Dublinverordening niet van toepassing is.
6.2.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser met bovenstaande verklaringen en overgelegde aangifte geen relevante nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. In de vorige procedure is namelijk al geoordeeld dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de Poolse autoriteiten. De omstandigheid dat eiser bij terugkeer naar Polen opnieuw is mishandeld, is zeer spijtig, maar dit doet niet af aan het oordeel dat in de eerdere procedure is gegeven. Als eiser niet tevreden is met de manier waarop zijn aangifte na terugkeer in Polen in behandeling is genomen, dan mag van hem worden verwacht dat hij hierover klaagt bij de hogere autoriteiten en/of instanties in Polen. Bovendien merkt de minister terecht op dat eiser al binnen een week na de behandeling van de aangifte Polen heeft verlaten en een eventuele verdere behandeling van de aangifte niet heeft afgewacht.
6.2.2.
De informatie met betrekking tot de wetswijziging ten aanzien van asielzoekers in Polen is voor de zaak van eiser niet relevant aangezien hij geen asielzoeker is en gesteld noch gebleken is dat de situatie van personen met internationale bescherming vergelijkbaar is met die van asielzoekers in Polen. Omdat eiser ook geen Dublinclaimant is, is ook de uitspraak waar hij naar heeft gewezen voor de onderhavige beoordeling niet van belang.
6.2.3
Dit betekent dat ook deze informatie en omstandigheden geen nieuwe elementen of bevindingen opleveren. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Beslissing

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 23 januari 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:622.
3.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
6.ECLI:NL:RVS:2017:1253, r.o. 5.1.2.
7.AIDA Country Report: Poland 2024 (Update 2023).
8.Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 maart 2025 (NL25.1686, ongepubliceerd).