ECLI:NL:RBDHA:2025:6709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
09/321217-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, voorbereidingshandelingen voor internationale handel in cocaïne en aanwezig hebben van grote hoeveelheden hasj en hennep

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het (mede)plegen van handel in softdrugs, voorbereidingshandelingen met betrekking tot de internationale handel in cocaïne en het aanwezig hebben van grote hoeveelheden hasj en hennep. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen 24 november 2019 en 8 maart 2021, en op 8 februari 2022. Tijdens de zitting op 27 maart 2025 heeft de officier van justitie, mr. B.R. Koenders, zijn vordering gepresenteerd, waarbij hij een ontnemingsvordering aankondigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de teelt, verkoop en distributie van softdrugs, en dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de internationale handel in cocaïne. De verdachte werd op 8 februari 2022 aangehouden, en tijdens het onderzoek zijn chatberichten van de verdachte via de versleutelde dienst SkyECC veiliggesteld, waaruit zijn betrokkenheid bij de drugshandel bleek. De rechtbank heeft de bewijsbeslissingen en de verweren van de verdediging overwogen, waaronder het verzoek tot bewijsuitsluiting van de Sky-communicatie. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 469 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/321217-21
Datum uitspraak: 10 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.L.J. Janssen naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 27 maart 2025 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, en dat daarom tegen de verdachte een strafrechtelijk financieel onderzoek als bedoeld in artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is ingesteld.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 maart 2025 – ten laste gelegd dat:
1
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 8 maart 2021 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (grote) hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of (grote) hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 mei 2020 tot en met 23 november 2020 te Nootdorp, gemeente Pijnacker Nootdorp en/of te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van een groot aantal, althans meerdere, in ieder geval een, blok(ken) en/of (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,- zich en/of een ander(en) (meermalen) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft hij
- een PGP telefoon voorhanden gehad
- met één of meer anderen (gebruikers van Sky accounts) chatberichten en/of inlichtingen en/of foto’s uitgewisseld aangaande prijzen en/of beschikbaarheid en/of vervoer en/of hoeveelheden en/of soorten van die cocaïne en/of het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of in- en uitvoeren van die cocaïne;
3
hij op of omstreeks 8 februari 2022 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38,2 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer 25,6 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram, van hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Naar aanleiding van veiliggestelde SkyECC-berichten uit het onderzoek Argus is gebleken dat de verdachte, als gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] , deelnam aan chatgesprekken die betrekking hadden op de (internationale) handel in en het bereiden, verwerken en afleveren van verdovende middelen. Hierop is een onderzoek gestart onder de naam Andijvie. Na nader onderzoek, waarbij onder andere diverse observaties zijn verricht, is het vermoeden ontstaan dat de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan handel in verdovende middelen. De verdachte is vervolgens op 8 februari 2022 aangehouden. De verdachte erkent gebruik te hebben gemaakt van het Sky-ID [Sky-ID 1] .
De verdachte wordt in onderhavige strafzaak - samengevat - verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
- het (mede)plegen van handel in softdrugs in de periode van 24 november 2019 tot en met 8 maart 2021 (feit 1);
- het (medeplegen van) voorbereidingshandelingen met betrekking tot de (internationale) handel in cocaïne in de periode van 10 mei 2020 tot en met 23 november 2020 (feit 2);
- het aanwezig hebben van in totaal 62,4 kilogram aan hasj en hennep op 8 februari 2022 (feit 3).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris geen toestemming had mogen verlenen om de communicatie van Sky-ID [Sky-ID 1] te ontsleutelen. Dit levert een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op, waardoor het bewijsmateriaal verkregen van de Sky-ECC server dient te worden uitgesloten van het bewijs. Voor het geval de rechtbank het verzoek tot bewijsuitsluiting passeert, heeft de verdediging zich ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2. tenlastegelegde bepleit, omdat een bewezenverklaring van feit 2 volledig is gebaseerd op de verkregen Sky-communicatie. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat geen sprake zou zijn van voorbereidingshandelingen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft voor het onder 1 en 3 tenlastegelegde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359 lid 3 Sv. De verdachte heeft deze feiten, zoals bewezenverklaard, namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Bewijsuitsluiting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris onder de gegeven omstandigheden en met de informatie van dat moment geen toestemming had mogen verlenen om de communicatie van account [Sky-ID 1] te ontsleutelen. Volgens de verdediging kon de verbalisant die het A2-formulier heeft opgesteld op grond van de hem beschikbare datasets redelijkerwijs niet tot de stelling komen dat in de gesprekken werd gesproken over transport van blokken cocaïne naar Italië. De rechter-commissaris had moeten constateren dat de onderbouwing voor het vervoeren van cocaïne naar Italië ontbrak en dat de communicatie zag op softdrugs. De raadsman heeft betoogd dat dit derhalve niet conform het buitenwettelijk beoordelingskader is verlopen en de rechter-commissaris op 4 juli 2021 geen toestemming had mogen geven om de ontsleutelde informatie verkregen van Sky-ID [Sky-ID 1] in te zien en te gebruiken voor het onderzoek. Dit levert een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv op, als gevolg waarvan het SkyECC-materiaal moet worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank stelt het volgende vast. Binnen het onderzoek Argus is op voorhand door de rechter-commissaris toestemming verleend om voor een gelimiteerd aantal categorieën misdrijven en met gebruik van een lijst met zoekwoorden onderzoek te doen naar de beschikbare ontsleutelde informatie. De chatgesprekken die naar aanleiding van voornoemde zoekslag naar voren komen, mogen nader onderzocht worden indien aanvullende toestemming is gegeven door de rechter-commissaris. De vergaarde en ontsleutelde informatie mag slechts worden onderzocht met toepassing van vooraf aan de rechter-commissaris voorgelegde zoeksleutels, zoals categorie A: informatie over Sky-gebruikers uit lopend onderzoek naar criminele samenwerkingsverbanden en categorie B: zoektermen en/of afbeeldingen die naar hun aard wijzen op ernstige criminele activiteiten. Als dit onderzoek resultaten oplevert die leiden tot voldoende verdenking van ernstige strafbare feiten en wijzen op een crimineel samenwerkingsverband, dan kan bij de rechter-commissaris toestemming worden gevraagd om de resultaten aan een onderzoeksteam te verstrekken.
De rechter-commissaris heeft binnen het onderzoek Argus toestemming verleend de verkregen data te analyseren aan de hand van de categorie B zoekwoorden, waaronder de zoektermen die zijn verbonden aan de categorieën ‘cocaïne’ en ‘Finec’. De wettelijke basis hiervoor is gelegen in artikel 126t lid 1 en lid 2 en artikel 126uba lid 1 sub b Sv. Deze zoektermen hebben in het onderzoek Andijvie een hit opgeleverd in de Sky-communicatie van account [Sky-ID 1] met de woorden prijs, pap en papieren (binnen de categorie “Finec”) en de woorden blok en stash (binnen de categorie “Cocaïne”). Vervolgens is door het onderzoeksteam om aanvullende toestemming gevraagd, waarbij de aanvraag is onderbouwd met de bevindingen zoals gebleken uit de chats. Daarnaast is in de aanvraag onderbouwd dat, naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden, een redelijk vermoeden bestond dat Sky-ID [Sky-ID 1] zich in georganiseerd verband bezighield met (internationale) handel in hasj en cocaïne.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanvraag bij de rechter-commissaris ingediend in overeenstemming met het geldende juridische kader. Gelet op de gegeven zoektermen en de chats die daaruit volgden, kon de rechter-commissaris in redelijkheid tot de beslissing komen om toestemming te verlenen voor nader onderzoek. Daarmee is niet gebleken van enige onrechtmatigheid en derhalve wordt het verweer tot bewijsuitsluiting verworpen. Het enkele gegeven dat in aanvraag aan de rechter-commissaris is beschreven dat de gesprekken onder andere zagen op het transport van blokken cocaïne naar Italië, terwijl dit achteraf gezien niet het geval is, doet aan het voorgaande niet af. In de fase van de aanvraag ging het immers om een verdenking, niet om bewijs. De resultaten van de zoekslagen gaven, gelet op de inhoud van de gevonden chats, een voldoende verdenking dat Sky-ID [Sky-ID 1] zich in georganiseerd verband bezighield met (internationale) handel in hasj en cocaïne. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de SkyECC-data van het bewijs uit te sluiten.
Feiten 1 en 3: transport en voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft aangevoerd dat de gehele voorraad verdovende middelen, die op 8 februari 2022 bij het [adres 2] in beslag is genomen, de bedrijfsvoorraad van coffeeshop Sympathy (hierna Sympathy) betrof. Voor het geval de rechtbank dit standpunt niet volgt, heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om het onderzoek te heropenen om de heer [naam 1] en de zoon van de heer [naam 2] als getuigen te horen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte in de periode dat hij gebruik heeft gemaakt van de Sky-telefoon, inderdaad betrokken is geweest bij de bevoorrading van softdrugs voor coffeeshop Sympathy. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de verdachte in ieder geval een deel van de aangetroffen softdrugs onder zich had ten behoeve van die bevoorrading.
Tegelijkertijd ziet de rechtbank in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten dat de verdachte ook betrokken was bij handel in softdrugs die geen verband hield met Sympathy. Zo heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij, buiten de werkzaamheden die hij voor Sympathy verrichtte, zelf ook wel eens ‘een graantje meepikte’ door als tussenpersoon te fungeren tussen leveranciers en afnemers van drugs. Hieruit blijkt dat de betrokkenheid van de verdachte bij de softdrugs verder ging dan slechts het bevoorraden van Sympathy. Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte bemoeienis had met transporten van softdrugs van en naar het buitenland. De verdachte heeft met een groot aantal afnemers contact gehad via SkyECC. Op 25 april 2020 stuurde de verdachte bijvoorbeeld: “dinsdag rijdt vrachtwagen met vracht van letland naar NL en als het goed is kan die vrijdag naar italie rijden” en op 18 december 2020 “Iemand vroeg me tp naar duitsland 5 blok”. Dit had niets te maken met de coffeeshop.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat de transporten verband houden met hasj die via de eigenaar van Sympathy, de heer [naam 1] , vanuit Marokko naar Sympathy werden vervoerd, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. In de chats gaat het immers over routes en landen die helemaal niet op de route liggen van Marokko naar Nederland. Bovendien geeft de verklaring van de verdachte geen uitleg over het contact dat de verdachte met allerlei andere SkyECC-gebruikers heeft onderhouden.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat alle aangetroffen softdrugs in de woning aan het [adres 2] rechtstreeks verband hielden met of eigendom waren van Sympathy. Dat betekent dat de rechtbank moet beslissen op het voorwaardelijke verzoek om de genoemde personen als getuige te horen.
De rechtbank begrijpt uit het voorwaardelijke verzoek van de raadsman dat dit enerzijds van belang is voor de strafmaat en anderzijds in het kader van de ontnemingsprocedure. Nu de rechtbank het aannemelijk acht dat in ieder geval een deel van de aangetroffen softdrugs bedoeld was voor de bevoorrading van Sympathy, zal de rechtbank hiermee, gelet op de geldende jurisprudentie ten aanzien van de achterdeurproblematiek van coffeeshops, in strafmatigende zin rekening houden. Verder stelt de rechtbank vast dat de ontnemingsprocedure in het kader van de deze strafzaak niet nu niet aan de orde is. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat er nu onvoldoende belang bestaat voor de verdachte om het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de getuigen in te willigen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door deze afwijzing redelijkerwijs niet in zijn belangen in de strafzaak is geschaad.
Conclusie
Aangezien de verdediging zich voor het overige heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, komt de rechtbank zonder nadere motivering op basis van de gebezigde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 3.
Feit 2: voorbereidingshandelingen
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de internationale handel in cocaïne. De verdachte heeft gedetailleerde chatgesprekken gevoerd met derden over cocaïne. Uit de berichten blijkt dat over en weer is gecommuniceerd over soorten cocaïne, prijzen en transport. Hierbij zijn door de verdachte gerichte instructies gegeven en diverse vragen gesteld. Zo heeft hij op 10 mei 2020 aan [Sky-ID 2] gevraagd: “wat zijn prijzen van boli en kris now” en heeft hij kort daarop, namelijk op 22 mei 2020, wederom aan [Sky-ID 2] gevraagd naar het voorhanden hebben van Colombiaanse of Boliviaanse cocaïne “kijk voor mij aub colo en boli bij jouw vriend en zeg me prijs”. De verdachte had hierbij een actieve rol en vroeg meermaals om een foto en de prijs van de cocaïne: “heb je foto?”, “prijs broer?” en “weetje de prijs al bro?”. Dat slechts sprake is geweest van meepraten, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank, gelet op de strekking en inhoud van de gesprekken, dan ook onaannemelijk en ongeloofwaardig. De berichten betreffen namelijk niet enkel het uitwisselen van algemene kennis en informatie, maar zijn voldoende concreet om te kunnen spreken van strafbare voorbereidingshandelingen.
Medeplegen
Gelet op de inhoud van de berichten is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn gesprekspartners. In onder andere het gesprek van 15 mei 2020 met [Sky-ID 2] heeft de verdachte gestuurd “zelfde vrachtwagen als vorige keer jbe089”. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte transport heeft geregeld en dit eerder heeft gedaan voor [Sky-ID 2] , derhalve zou vaker samengewerkt zijn.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2 en is daarmee van oordeel dat de verdachte in vereniging voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de internationale handel in cocaïne.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 24 november 2019 tot en met 8 maart 2021 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen (telkens) opzettelijk heeft verwerkt en afgeleverd en vervoerd grote hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en grote hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in de periode van 10 mei 2020 tot en met
22november 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde
en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk verkopen, afleveren en/of vervoeren,
van meerdere, in ieder geval een, blok(ken) en/of hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een ander(en) heeft getracht te bewegen om dat mede te plegen om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander(en) (meermalen) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft hij
- een PGP telefoon voorhanden gehad
- met anderen (gebruikers van Sky accounts) chatberichten en/of inlichtingen en/of foto’s uitgewisseld aangaande prijzen en/of beschikbaarheid en/of en/of hoeveelheden en/of soorten van die cocaïne en/of het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of in- en uitvoeren van die cocaïne;
3
hij op 8 februari 2022 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38,2 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 25,6 kilogram van hennep, zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – rekening houdend met de redelijke termijn – wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de achterdeurproblematiek van coffeeshops, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft primair betoogd dat geheel van strafoplegging zou moeten worden afgezien door toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben, vervoeren en afleveren van grote hoeveelheden hasj en hennep. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de internationale handel in cocaïne. Dit alles blijkt uit chatgesprekken die de verdachte voerde via de versleutelde berichtendienst SkyECC. Uit die gesprekken komt naar voren dat de verdachte zich een langere periode bijna dagelijks bezighield met de handel en het vervoer van hennep.
De verdachte heeft door zijn handelwijze een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele circuit voor de (internationale) handel in verdovende middelen. De grootschalige handel in hard- en softdrugs heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Niet alleen op het gebied van gezondheid en welzijn maar ook op de veiligheid en het financiële stelsel. De verdachte heeft zich bij zijn keuze om zich bezig te houden met drugshandel niet bekommerd om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de schadelijke gevolgen voor de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Ten aanzien van de aangetroffen softdrugs in de woning aan het [adres 2] is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat in ieder geval een deel van deze softdrugs direct verband houdt met de bevoorrading van een coffeeshop. Ook een deel van de aangetroffen chatberichten lijkt met dat doel te zijn verstuurd. Met deze omstandigheid zal de rechtbank, gelet op de geldende jurisprudentie ten aanzien van de achterdeurproblematiek van coffeeshops, in strafmatigende zin rekening houden. Dit neemt niet weg dat de verdachte zich had moeten realiseren dat hij strafrechtelijk verwijtbaar bezig was.
Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne weegt de rechtbank mee dat de betrokkenheid van de verdachte beperkt is gebleven tot enkele momenten in een paar maanden tijd en dat zijn exacte rol in dit verband niet duidelijk is geworden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 februari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanmerking is gekomen.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van 469 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dus gelijk zijn aan de duur van het voorarrest, zodat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Dat doet recht aan het feit dat de verdachte méér heeft gedaan dan alleen het bevoorraden van een coffeeshop.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a en 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te mede te plegen en daarbij behulpzaam te zijn en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
469 (VIERHONDERDNEGENENZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
360 (DRIEHONDERDZESTIG) dagen,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERSTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2024.