ECLI:NL:RBDHA:2025:6739
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot verlenen van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, nadat eerder op dezelfde dag een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel was behandeld en toegewezen. De rechtbank overweegt dat, gezien de toelichtingen van de psychiater en de betrokkene, er geen aanleiding is om het verzoek tot zorgmachtiging toe te wijzen. De betrokkene, geboren in 1974 en thans verblijvende in een GGZ-instelling, heeft tijdens de zitting aangegeven dat het beter met hem gaat en dat hij niet akkoord gaat met het verzoek, omdat hij gelooft dat zorg ook zonder dwang mogelijk is. Zijn advocaat heeft verzocht om afwijzing van het verzoek, stellende dat betrokkene alle afspraken is nagekomen en dat eerdere verzoeken tot verplichte zorg zijn afgewezen. De arts-assistent heeft verklaard dat er een crisismaatregel nodig was vanwege een psychotische decompensatie en dat betrokkene zorgmijdend is. De rechtbank concludeert dat het verlenen van een zorgmachtiging op dat moment een te zware maatregel is en dat er eerst gekeken moet worden naar de voortzetting van de crisismaatregel. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen met het oog op de huidige toestand van de betrokkene en de noodzaak van een juridisch kader voor zorg.