ECLI:NL:RBDHA:2025:6739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/09/681217 / FA RK 25-1602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenen van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, nadat eerder op dezelfde dag een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel was behandeld en toegewezen. De rechtbank overweegt dat, gezien de toelichtingen van de psychiater en de betrokkene, er geen aanleiding is om het verzoek tot zorgmachtiging toe te wijzen. De betrokkene, geboren in 1974 en thans verblijvende in een GGZ-instelling, heeft tijdens de zitting aangegeven dat het beter met hem gaat en dat hij niet akkoord gaat met het verzoek, omdat hij gelooft dat zorg ook zonder dwang mogelijk is. Zijn advocaat heeft verzocht om afwijzing van het verzoek, stellende dat betrokkene alle afspraken is nagekomen en dat eerdere verzoeken tot verplichte zorg zijn afgewezen. De arts-assistent heeft verklaard dat er een crisismaatregel nodig was vanwege een psychotische decompensatie en dat betrokkene zorgmijdend is. De rechtbank concludeert dat het verlenen van een zorgmachtiging op dat moment een te zware maatregel is en dat er eerst gekeken moet worden naar de voortzetting van de crisismaatregel. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen met het oog op de huidige toestand van de betrokkene en de noodzaak van een juridisch kader voor zorg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/681217 / FA RK 25-1602
Datum beschikking: 06 maart 2025

Afwijzing verzoek machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[de betrokkene] ,

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie GGZ [instelling] te [plaats] ,
advocaat: mr. I. Baardman te Amsterdam.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 04 maart 2025, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 3 maart 2025 ondertekende medische verklaring van F. Hehemann, psychiater, die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij de behandeling betrokken was;
- een niet ingevulde zorgkaart;
- een zorgplan van 3 maart 2025;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 4 maart 2025;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie;
- een afschrift van de politiemutaties.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 06 maart 2025. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de arts-assistent, de heer [naam] .
Omdat door de officier van justitie een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht en het de rechtbank ter zitting is gebleken dat diens aanwezigheid ook niet noodzakelijk was om tot een inhoudelijke beslissing te kunnen komen, is de officier van justitie niet gehoord.

Standpunten ter zitting

Door betrokkene is ter zitting naar voren gebracht dat het beter met hem gaat. Hij voelt zich weer helder en wil weer dingen oppakken thuis. Hij is het niet eens met het verzoek, omdat hij denkt dat de zorg ook zonder dwang mogelijk is. Hij vindt dat zijn behandeling geen invulling heeft behalve het toedienen van medicatie. Hij is van mening dat de dwang de behandelrelatie verstoort.
De advocaat heeft namens betrokkene primair verzocht om afwijzing van het verzoek. Betrokkene is alle afspraken nagekomen. In oktober jl. is een verzoek tot verplichte zorg afgewezen, omdat betrokkene goed in de samenwerking was. De behandeling van betrokkene bestaat vooral uit medicatie. Er is wel een discussie over de dosering van het depot, maar hij is bereid om daarover te praten. Er is voldoende sprake van vrijwilligheid aan de kant van betrokkene om over te gaan op ambulante behandeling. Betrokkene heeft voor de zitting ook geen tijd gekregen om een eigen plan van aanpak te maken. De advocaat heeft namens betrokkene subsidiair verzocht om alleen het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel toe te wijzen en het verzoek tot een zorgmachtiging af te wijzen, omdat de zorgmachtiging een te vergaand middel is in deze situatie.
Door de arts-assistent is ter zitting verklaard dat de ambulant begeleider van betrokkene al langer bezig was met de aanvraag van een zorgmachtiging, omdat de ambulante behandeling niet op gang komt. Uiteindelijk was een crisismaatregel nodig vanwege een psychotische decompensatie. Betrokkene gebruikt ook monkey dust als zelfmedicatie en heeft aangegeven zich bewust te zijn van de risico’s in combinatie met medicatiegebruik. Eerdere crisismaatregelen hebben ook niet kunnen voorkomen dat deze decompensatie weer is ontstaan. Op het moment van een ontregeling is er geen ziektebesef- en inzicht. Er is een discrepantie in het standpunt van betrokkene tijdens een ontregeling en hoe betrokkene zich tijdens de zitting presenteert. Het gaat iets beter, maar betrokkene had afgelopen week nog wel extreme waanbeelden. Betrokkene neemt de medicatie in, maar ervaart veel bijwerkingen. Betrokkene is nog onvoldoende gestabiliseerd om met ontslag te kunnen. Hij is zorgmijdend, waardoor een juridisch kader nodig is. Tijdens de vorige opname is betrokkene niet meer teruggekomen van zijn verlof. Er is op dit moment onvoldoende vertrouwen in zorg op vrijwillige basis. Het streven is om toe te werken naar ambulante zorg.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat gelijktijdig met het onderhavige verzoek, het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel op grond van de Wvggz is behandeld. Gelet op de toelichtingen van de psychiater en betrokkene ter zitting en het feit dat de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel heeft toegewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging toe te wijzen.
Anders dan de behandelaren ter zitting hebben aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat alvorens overgegaan kan worden tot een eventuele toewijzing van een zorgmachtiging eerst het verzoek tot voorzetting van de crisismaatregel toegewezen dient te worden. Gelet op hetgeen ter zitting is besproken is het verlenen van een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden aan betrokkene op dit moment een te zware maatregel. Over drie weken kan dan, op basis van het toestandsbeeld van betrokkene op dat moment, opnieuw bezien worden of een eventuele zorgmachtiging nog nodig is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen dient te worden.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J.M. Bellekom, rechter, bijgestaan door J.A. Juistenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 06 maart 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 maart 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.