ECLI:NL:RBDHA:2025:6753
Rechtbank Den Haag
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring beroep verkeersboete na intrekking beschikking
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een verkeersboete ontvangen en daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond of niet-ontvankelijk, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 31 maart 2025 waren zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene, mr. I. Menalo, aanwezig.
De kantonrechter oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de betrokkene zijn beroep had ingesteld nadat de beschikking al was ingetrokken. De officier van justitie had op 7 mei 2024 de beschikking ingetrokken en de betrokkene hiervan op 8 mei 2024 in kennis gesteld. De gemachtigde voerde aan dat de proceskostenvergoeding ten onrechte niet was toegekend, maar de kantonrechter wees dit verzoek af. De beslissing van de kantonrechter was dat het beroep ongegrond werd verklaard en de verzochte proceskostenvergoeding werd afgewezen.