Op 23 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bestaande uit een gezin met minderjarige kinderen, een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend. Dit verzoek was gericht tegen besluiten van de minister van Asiel en Migratie, genomen op 27 januari 2024, betreffende hun aanvragen voor asiel. De verzoeken zijn behandeld tijdens een zitting op 3 maart 2025, waarbij zowel de verzoekers als hun gemachtigde, mr. W.C. Boelens, en de gemachtigde van de minister, mr. R.S. Helmus, aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat, aangezien de rechtbank op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan in de beroepen van verzoekers, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom zijn de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen van verzoekers gegrond verklaard, wat betekent dat de minister verplicht is om de proceskosten van verzoekers te vergoeden. Deze kosten zijn vastgesteld op € 907, omdat de gemachtigde van verzoekers een verzoekschrift heeft ingediend. Vanwege de samenhang van de zaken is de hoogte van de proceskostenveroordeling beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend.
De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier mr. S. Rashid, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.