ECLI:NL:RBDHA:2025:6778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
AWB24-865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering naturalisatie op basis van documenteisen en bewijsnood in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2025, wordt de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om eiser tot Nederlander te naturaliseren beoordeeld. Eiser had op 10 november 2022 een verzoek tot naturalisatie ingediend, maar dit werd op 9 oktober 2023 afgewezen. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin een gebrek in de besluitvorming werd geconstateerd. In de einduitspraak oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris het gebrek heeft hersteld, maar dat de weigering om eiser te naturaliseren in stand blijft. De rechtbank concludeert dat eiser zijn nationaliteit niet heeft aangetoond met de overgelegde stukken, waaronder het ontbreken van een geldig Iraaks paspoort. Eiser kan zich niet met succes beroepen op bewijsnood, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een Iraaks paspoort. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht vasthoudt aan het documentvereiste en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van dit vereiste rechtvaardigen. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering om eiser tot Nederlander te naturaliseren. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen deze beslissing aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank heeft in de zaak eerder een tussenuitspraak gedaan. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank een gebrek geconstateerd. Zie de samenvatting van die tussenuitspraak onder 4. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit waarin het bezwaar tegen de weigering ongegrond is verklaard. In deze (eind)uitspraak oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris het gebrek heeft hersteld (zie onder 7). Daarom laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dat betekent dat de weigering om eiser tot Nederlander te naturaliseren in stand blijft.

Procesverloop

2. De staatssecretaris heeft het verzoek van eiser van 10 november 2022 om naturalisatie tot Nederlander met het besluit van 9 oktober 2023 afgewezen. Bij het bestreden besluit van 22 november 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
2.2.
In de tussenuitspraak van 24 juli 2024 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het in het bestreden besluit geconstateerde gebrek te herstellen.
2.3.
De staatssecretaris heeft in reactie op de tussenuitspraak op 10 oktober 2024 een aanvullende motivering ingediend. Eiser heeft hierop op 7 november 2024 een schriftelijke zienswijze gegeven. De rechtbank heeft daarna bepaald dat het beroep op een nadere zitting wordt behandeld.
2.4.
Op 29 januari 2025 heeft de rechtbank het beroep op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij dat wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Samenvatting van de tussenuitspraak
4. Samengevat weergegeven oordeelde de rechtbank in de tussenuitspraak als volgt.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser zijn nationaliteit niet heeft aangetoond met de stukken die hij heeft overgelegd. Eiser heeft immers geen Iraaks paspoort overgelegd, terwijl uit de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (Handleiding RWN) volgt dat eiser ter onderbouwing van zijn nationaliteit een geldig buitenlands reisdocument moet overleggen (het zogenoemde documentvereiste). Dat beleid is niet onredelijk. De staatssecretaris stelt zich ook terecht op het standpunt dat eiser zich niet met succes kan beroepen op bewijsnood voor het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een Iraaks paspoort. Het is namelijk niet gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is om ooit nog over een geldig Iraaks paspoort te beschikken of dat de Iraakse autoriteiten (pertinent) weigeren aan eiser een paspoort te verstrekken. Uit de overgelegde stukken volgt alleen dat aan eiser op dit moment geen Iraaks paspoort kan worden verstrekt omdat hij niet over de daarvoor benodigde Iraakse documenten beschikt. De staatssecretaris verwacht terecht van eiser dat hij zich ten volle inspant om aan de voor de verkrijging van een Iraaks paspoort benodigde stukken te komen, terwijl niet is gebleken dat eiser daartoe enige poging heeft gedaan.
4.2.
De staatssecretaris heeft echter ten onrechte niet beoordeeld of het wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan het documentvereiste. Het documentvereiste volgt, anders dan de staatssecretaris op dat moment betoogde, niet uit de RWN, maar berust op een beoordelingsruimte die is ingevuld met beleidsregels. Daarom zijn de artikelen 3:4, tweede lid, en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Bovendien staat in de Handleiding RWN vermeld dat wanneer geen bewijsnood wordt aangenomen, beoordeeld kan worden of het naturalisatieverzoek met toepassing van artikel 4:84 van de Awb kan worden ingewilligd. Daarom kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek bevat.
4.3.
Om het gebrek te herstellen moest de staatssecretaris alsnog beoordelen of het in het geval van eiser wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan het documentvereiste. Eiser moest in dat verband worden gehoord. Bij de beoordeling moest de staatssecretaris in ieder geval betrekken dat de gezinsleden van eiser de Nederlandse nationaliteit bezitten, dat eiser verschillende documenten heeft overgelegd die zijn nationaliteit vermelden dan wel erop wijzen dat eiser uit Irak afkomstig is en wat het gelet op de thuissituatie van eiser (eiser draagt mede de zorg over twee gehandicapte kinderen) zou betekenen dat hij naar Irak moet reizen voor de aanvraag en/of het verkrijgen van een paspoort, mede afgezet tegen eventuele obstakels om dit document te verkrijgen.
Aanvullende motivering na tussenuitspraak
5. De staatssecretaris heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om het besluit nader te motiveren. Op 5 september 2024 heeft de staatssecretaris eiser gehoord. Ook is eiser in de gelegenheid gesteld om nadere stukken te overleggen. [1] De aanvullende motivering van de staatssecretaris luidt als volgt.
5.1.
Er zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden gebleken waarom het onredelijk is om vast te houden aan het documentvereiste, zodat geen reden bestaat gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid. Omdat met de overgelegde stukken de Iraakse nationaliteit van eiser niet genoegzaam kan worden vastgesteld, kan niet worden afgeweken van het documentvereiste. Een deel van de stukken die eiser tijdens zijn naturalisatieprocedure heeft overgelegd zijn in onvertaalde vorm overgelegd, zodat het onduidelijk is wat in die stukken staat. De stukken die wel vertaald zijn ingebracht, zijn geen nationaliteitsvaststellende documenten. Bovendien is ook daaruit de nationaliteit van eiser niet af te leiden. Daarbij komt dat op twee stukken een andere geboortedatum van eiser vermeld staat dan die hij zelf heeft opgegeven.
5.2.
Dat de echtgenote (en kinderen) van eiser de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen, nadat zij daartoe documenten ter vaststelling van haar identiteit en nationaliteit heeft overlegd, maakt niet dat de nationaliteit van eiser is vastgesteld. Ook hierin is geen reden gelegen om van het documentvereiste af te wijken.
5.3.
Hoewel de twee gehandicapte dochters van eiser, en met name de oudste dochter, intensieve zorg nodig hebben van eiser, leidt dat niet tot de conclusie dat daarom van het documentvereiste moet worden afgeweken. Daarbij is van belang dat eiser van 22 tot en met 26 augustus 2022 met zijn zoon naar Turkije op vakantie is geweest. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat eiser niet naar Irak kan afreizen voor het verkrijgen van documenten. De zorg voor zijn dochters heeft eiser immers niet belet om naar Turkije te reizen en kennelijk heeft de echtgenote van eiser zonder eisers hulp voor de dochters kunnen zorgen. Mogelijk kan de echtgenote tijdens eisers afwezigheid hulp krijgen van derden.
5.4.
Hierbij is van belang dat eiser heeft verklaard dat hij eerder een Iraakse nationaliteitsverklaring, identiteitskaart en paspoort heeft gehad, zodat hij is geregistreerd bij de Iraakse autoriteiten. Verder zijn aan de echtgenote van eiser, toen zij is afgereisd naar Irak, na een kort verblijf daar (vier dagen) de benodigde documenten verstrekt. Het wordt daarom mogelijk geacht dat ook eiser in korte tijd aan de benodigde documenten (Iraakse Nationality Certificate en Iraakse Nationality Citizenship) kan komen waarmee hij vervolgens een paspoort kan aanvragen. Als dat niet het geval is, zou eiser na de aanvraag nogmaals voor korte tijd naar Irak kunnen afreizen om de documenten op te halen. Het hebben van een vreemdelingenpaspoort betekent verder niet dat het onmogelijk is om naar Irak af te reizen. Niet is gebleken dat eiser daartoe een serieuze poging heeft ondernomen. Dat eiser niet naar Irak wil afreizen vanwege veiligheidsredenen en een gebrek aan huisvesting, zijn geen redenen om af te wijken van het documentvereiste. Van eiser kan worden verlangd dat hij naar Irak terugkeert en daar bijvoorbeeld in een hotel verblijft. Tot slot zijn omstandigheden als eenvoudiger kunnen reizen, je veilig voelen en graag Nederlander willen geen omstandigheden die zo bijzonder zijn dat van het documentvereiste moet worden afgeweken.
5.5.
Al met al zijn de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet zodanig dat het vasthouden aan het documentvereiste uit de Handleiding RWN in dit geval onevenredig is in verhouding tot het met dat vereiste te dienen doel, namelijk het vaststellen van de nationaliteit voordat tot verlening van het Nederlanderschap wordt overgegaan. Daarbij merkt de staatssecretaris nog op dat het weigeren van dit naturalisatieverzoek niet betekent dat eiser nooit Nederlander kan worden.
Reactie op de aanvullende motivering
6. Eiser handhaaft zijn betoog dat er, mede gelet op de stukken die hij heeft overgelegd en de gang van zaken tijdens zijn asielprocedure, geen reden is om te twijfelen aan zijn nationaliteit. Ook handhaaft eiser zijn betoog dat sprake is van bewijsnood voor het overleggen van nationaliteitsvaststellende documenten.
6.1.
Verder handhaaft eiser zijn betoog dat de staatssecretaris ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid uit artikel 4:84 van de Awb. Vanwege bijzondere feiten en omstandigheden kan niet van hem worden verlangd dat hij afreist naar Irak om aan documenten ter onderbouwing van zijn nationaliteit te komen. Eiser wijst daartoe op de (on)mogelijkheid tot het verkrijgen van documenten ter vaststelling van zijn nationaliteit, op de inspanningen die hij op dit punt heeft verricht en op de documenten die wel voorhanden zijn, in combinatie met het feit dat niet wordt betwist dat twee van zijn drie kinderen gehandicapt zijn en vooral [naam kind] intensieve zorg van hem nodig heeft. Voor wat betreft zijn eerdere verblijf in Turkije, gaat de staatssecretaris er volgens eiser aan voorbij dat dat een verblijf van slechts enkele dagen was, terwijl de staatssecretaris onvoldoende deugdelijk gemotiveerd weerlegt dat een verblijf in Irak voor het aanvragen van een paspoort en/of bewijs van nationaliteit veel langer in beslag zal nemen. Daar waar de staatssecretaris relevant acht dat het zijn echtgenote is gelukt om binnen een aantal dagen de noodzakelijke documenten te verkrijgen in Irak, gaat de staatssecretaris er volgens eiser aan voorbij gaat dat zijn echtgenote, anders dan hij, familie had in Irak die haar kon helpen. Als er al documenten verstrekt kunnen worden, zal de procedure voor eiser langer duren. Daarbij komt dat in het vreemdelingenpaspoort van eiser staat dat Irak is uitgezonderd als bestemming, wat vragen kan oproepen bij binnenkomst in Irak. Verder wijst eiser erop dat zijn uitstapje naar Turkije de enige keer is geweest dat hij een aantal dagen weg is geweest en dat was om een keer wat te ondernemen met zijn zoon. Bovendien was dit twee jaar geleden en zijn de kinderen ouder, groter en zwaarder geworden en de zorg daardoor intensiever. Uit informatie van de huisarts en de groepsleerkracht blijkt dat eiser intensief bij de zorg voor [naam kind] is betrokken en dat het tillen van [naam kind] gebeurt door eiser. De staatssecretaris gebruikt het verblijf van eiser in Turkije volgens eiser dan ook ten onrechte als argument dat ook een verblijf in Irak niet voor problemen in de thuissituatie zal leiden. Door enkel te verwijzen naar het verblijf van een aantal dagen in Turkije en voorbij te gaan aan alle zorg die hij aan zijn gehandicapte dochters verleent, motiveert de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende waarom zijn thuissituatie geen bijzondere omstandigheid oplevert gelet waarop gebruik moet worden gemaakt van de inherente afwijkingsbevoegdheid. Bij het voorgaande komt volgens eiser nog de opmerking in de tussenuitspraak dat de staatssecretaris weinig duidelijkheid heeft kunnen geven over de stukken die nodig zijn voor het verkrijgen van Iraakse nationaliteitsdocumenten en hoe eiser die kan verkrijgen. Daar gaat de staatssecretaris ten onrechte niet op in. Eiser handhaaft daarom zijn betoog dat wanneer hij zal afreizen naar Irak voor het aanvragen van documenten, dit moeizaam zal gaan vanwege het ontbreken van de noodzakelijke gegevens en de afwezigheid van familie die zijn identiteit en nationaliteit kunnen bevestigen. Tot slot wijst eiser erop dat hij al vele jaren in Nederland is, hier werkt en zich met Nederland verbonden voelt. Hij zou graag, net als zijn vrouw en kinderen, de Nederlandse nationaliteit bezitten.
Oordeel van de rechtbank
7. Allereerst ziet de rechtbank in dat wat eiser aanvoert geen aanleiding om terug te komen op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiser zijn nationaliteit niet heeft aangetoond met de stukken die hij heeft overgelegd omdat hij geen geldig Iraaks reisdocument heeft overgelegd. Datzelfde geldt voor het oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiser zich niet met succes kan beroepen op bewijsnood voor het overleggen van een geldig Iraaks reisdocument. De rechtbank moet dus beoordelen of de staatssecretaris gebruik had moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid.
Had de staatssecretaris gebruik moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid?
8. Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
8.1.
In de tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat het beleid (dat ter onderbouwing van de nationaliteit een geldig buitenlands reisdocument moet worden overgelegd) niet onredelijk is. [2] Bij dat oordeel blijft de rechtbank. Vervolgens is de vraag – omdat de rechtbank ook blijft bij haar oordeel dat van bewijsnood geen sprake is – of het in het concrete geval van eiser vanwege bijzonder omstandigheden onevenredig is om vast te houden aan de hoofdregel dat eiser zijn nationaliteit moet aantonen met een geldig Iraaks paspoort. De staatssecretaris kan van het beleid afwijken met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, of artikel 4:84 van de Awb. [3]
8.2.
De verlening van het Nederlanderschap is een zaak van groot gewicht, waar aanzienlijke gevolgen aan zijn verbonden. [4] Bij de beoordeling van een verzoek tot naturalisatie is het daarom nodig dat de identiteit en nationaliteit van een verzoeker buiten twijfel staan. [5] Dit houdt ook verband met het vereiste dat bij naturalisatie afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit. [6] Afwijking van de beleidsregel (het documentvereiste) zou inhouden dat eiser de Nederlandse nationaliteit verkrijgt ondanks dat hij geen geldig Iraaks reisdocument overlegt waarmee hij zijn gestelde Iraakse nationaliteit aantoont, terwijl ook niet is gebleken van bewijsnood om zo’n document te overleggen, waardoor er dus geen zekerheid bestaat over zijn nationaliteit.
8.3.
De staatssecretaris heeft deugdelijk gemotiveerd dat het in het geval van eiser niet onredelijk is om vast te houden aan het documentvereiste en dus niet van de beleidsregel af te wijken. Daarbij heeft de staatssecretaris de feiten en omstandigheden betrokken die eiser in dat verband naar voren heeft gebracht en de feiten en omstandigheden waarop hij volgens de tussenuitspraak acht moest slaan. Uit de verschillende stukken die eiser wel heeft overgelegd, kan niet genoegzaam zijn Iraakse nationaliteit worden afgeleid. Zo zou uit een aantal stukken (voor zover die zijn vertaald) kunnen worden afgeleid dat eiser in Irak heeft gewoond, maar blijkt daaruit (ook in samenhang bezien) onvoldoende dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft. Dat eiser in het kader van de vreemdelingrechtelijke procedure het voordeel van de twijfel is gegeven voor wat betreft zijn nationaliteit, maakt dat niet anders.
8.3.1.
Het nadelige gevolg dat eiser ondervindt van het vasthouden aan de beleidsregel (namelijk afwijzing van deze naturalisatieaanvraag) is niet onredelijk afgezet tegen het zwaarwegende belang dat het Nederlanderschap alleen wordt toegekend aan een persoon van wie zijn nationaliteit bekend is, dat wordt gediend met dat documentvereiste
.Daarbij laat de rechtbank in het midden of van eiser in de gegeven omstandigheden wel of niet kan worden verlangd dat hij afreist naar Irak om de benodigde documenten te verkrijgen, althans daartoe een poging te doen. De rechtbank heeft immers al in haar tussenuitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen bewijsnood heeft aangenomen.
8.3.2.
Eiser stelt, anders dan dat hij makkelijker zou kunnen reizen met een Nederlands paspoort, dat hij graag net als zijn gezinsleden de Nederlandse nationaliteit zou bezitten en hij al vele jaren hier is, hier werkt en zich verbonden voelt met Nederland, geen belangen, feiten en/of omstandigheden die maken dat het onredelijk is wanneer hem (nu) de Nederlandse nationaliteit niet zou worden verleend omdat hij zijn nationaliteit met een geldig Iraaks paspoort moet onderbouwen. De gestelde belangen, omstandigheden en wensen die eiser naar voren brengt, hoefde de staatssecretaris niet zodanig van gewicht of bijzonder van aard te achten dat het vasthouden aan het documentvereiste onevenredig is in verhouding tot het met dat vereiste te dienen doel dat de nationaliteit van eiser wordt vastgesteld voordat tot verlening van het Nederlanderschap wordt overgegaan.
8.4.
Het betoog van eiser dat de staatssecretaris gebruik had moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de staatssecretaris in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. [7]
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 907, en wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 3.174,50. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser van € 3.174,50;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 187 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J Kouwenberg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser heeft in kopie de volgende stukken overgelegd: een huwelijksakte gedateerd op [datum] 2003, een vertaling van de bevestiging van het huwelijk gedateerd op 7 januari 2020, een brief van de huisarts van eisers oudste dochter van 10 september 2024, een ongedateerde verklaring van de groepsleerkracht van de oudste dochter van eiser over de zorg over haar, een medisch advies van Argonaut Advies inzake ontheffing inburgeringsexamen voor de echtgenote van eiser van 25 mei 2020 en de pagina’s uit het vreemdelingenpaspoort van eiser.
2.Zie ook ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1597
3.Zie ABRvS 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5014.
4.Zie ABRvS 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673.
5.Zie ook ABRvS 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483.
6.Zie voetnoot 3.
7.Op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb.