ECLI:NL:RBDHA:2025:678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
AWB 24.13340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M.E. van der Haar, de minister van Asiel en Migratie verzocht om vergoeding van proceskosten. Dit verzoek volgde op de intrekking van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister, die op 4 november 2024 op de aanvraag van verzoekster had beslist. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat er geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van verzoekster, aangezien zij niet meer als advocaat was ingeschreven en slechts aan een beperkte kring cliënten rechtsbijstand verleende. De rechtbank concludeerde dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, maar dat de minister wel het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekster moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/13340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.M.E. van der Haar),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het verzoek om de minister te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten. Het verzoek is ingediend nadat verzoekster haar beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingetrokken. De minister heeft op 4 november 2024 op de aanvraag van verzoekster beslist.
2. Omdat het verzoek als kennelijk ongegrond wordt afgewezen, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Bij brief van 25 november 2024 heeft de minister de rechtbank, in afschrift aan de gemachtigde van verzoekster, laten weten niet bereid te zijn de door verzoekster gemaakte proceskosten te vergoeden. De minister is van mening dat de verleende rechtsbijstand door gemachtigde van verzoekster niet aangemerkt kan worden als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 1, onder a van het Bpb. Wel is de minister bereid het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden
5. De gemachtigde van verzoekster heeft bij brief van 29 november 2024 op het standpunt van de minister gereageerd. De gemachtigde van verzoekster is van mening dat de door haar aan verzoekster verleende rechtsbijstand wel moet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals bedoeld in artikel 1, onder a van het Bpb. De gemachtigde van verzoekster geeft aan per 1 januari 2024 geen advocaat meer te zijn en zich te hebben uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Wel verleent gemachtigde nog steeds tegen betaling rechtsbijstand in veemdelingenzaken voor een beperkte kring cliënten en is en blijft zij meester in de rechten. Daarom is er volgens de gemachtigde van verzoekster wel sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek van verzoekster om de minister te veroordelen in het betalen van de proceskosten toe te wijzen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In artikel 1, aanhef en a, van het Bpb is bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb uitsluitend betrekking heeft op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [1] Er kan pas van beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden gesproken, wanneer de rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Er moet dus sprake zijn van meer dan slechts incidenteel te verlenen rechtshulp. [2] In dit geval is onvoldoende gebleken dat gemachtigde meer dan incidenteel rechtsbijstand verleent aan derden omdat zij (1) niet meer is ingeschreven als advocaat en (2) heeft aangegeven slechts aan een beperkte kring cliënten rechtsbijstand te verlenen. Dat gemachtigde meester in de rechten is, voorheen was ingeschreven als advocaat en een vergoeding voor haar diensten vraagt, leidt, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Nu er niet kan worden gesproken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, komen de proceskosten niet in aanmerking voor vergoeding. Het verzoek wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. Wel moet de minister het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekster vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • wijst het verzoek om de minister te veroordelen in de proceskosten af.
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.