Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M.E. van der Haar, de minister van Asiel en Migratie verzocht om vergoeding van proceskosten. Dit verzoek volgde op de intrekking van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister, die op 4 november 2024 op de aanvraag van verzoekster had beslist. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat er geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van verzoekster, aangezien zij niet meer als advocaat was ingeschreven en slechts aan een beperkte kring cliënten rechtsbijstand verleende. De rechtbank concludeerde dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, maar dat de minister wel het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekster moest vergoeden.