ECLI:NL:RBDHA:2025:6788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
C/09/682286 / JE RK 25-507 en C/09/682302 / FA RK 25-2161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke uitoefening van gezag door gecertificeerde instelling in het kader van medische behandeling en onderwijs voor minderjarige

Op 1 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gedeeltelijke uitoefening van gezag door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel over een minderjarige, geboren in 2018. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, geen toestemming verleent voor noodzakelijke medische behandelingen en inschrijving bij een onderwijsinstelling. De gecertificeerde instelling heeft in een eerder verzoek om vervangende toestemming voor medische behandeling, dat op 24 maart 2025 was ingediend, aangegeven dat de minderjarige ernstige zorgen vertoont over haar gezondheid en ontwikkeling. De moeder heeft herhaaldelijk aangegeven niet mee te willen werken met jeugdzorg en heeft geen toestemming gegeven voor inschrijving bij een huisarts of tandarts, wat de toegang tot noodzakelijke medische zorg belemmert. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de gecertificeerde instelling gedeeltelijk het gezag uitoefent over de minderjarige, zodat zij kan worden ingeschreven bij een huisarts en tandarts en kan worden aangemeld bij een onderwijsinstelling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de beschikking op schrift gesteld op 22 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer:
I. C/09/682286 / JE RK 25-507 (spoed)
II. C/09/682302 / FA RK 25-2161
Datum uitspraak: 1 april 2025
Beschikking van de kinderrechter
I.
Niets meer te beslissen ten aanzien vervangende toestemming medische behandeling ex artikel 1:265h BW
II.
Gedeeltelijke uitoefening gezag door de gecertificeerde instelling ex artikel 1:265e BW
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 24 maart 2025 is het spoedverzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling afgewezen. De behandeling van het verzoek is aangehouden tot deze zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
In zaak I (C/09/682286 / JE RK 25-507)
  • de voornoemde beschikking van 24 maart 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de e-mail van de moeder van 29 maart 2025;
In zaak II (C/09/682302 / FA RK 25-2161)
- het verzoekschrift met bijlagen (II), ontvangen op 24 maart 2025.
1.3.
De zaken zijn gecombineerd behandeld op de zitting met gesloten deuren die heeft plaatsgevonden op 1 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [naam] namens de gecertificeerde instelling (via videoverbinding).
1.4.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij de tante moederszijde.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 maart 2025 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 13 juni 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 maart 2025 een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 13 juni 2025.

3.De verzoeken

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt in zaak I op grond van artikel 1:265h BW vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving bij de huisarts en de noodzakelijke medische behandeling van [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling heeft dit verzoek ter zitting ingetrokken.
3.2.
De gecertificeerde instelling verzoekt in zaak II te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling met betrekking tot de aanmelding van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling, het geven van toestemming voor de inschrijving van [de minderjarige] bij een huisarts en een tandarts, en de daaruit voortvloeiende medische behandeling. De gecertificeerde instelling verzoekt beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] is sinds 13 maart 2025 uit huis geplaatst en verblijft sindsdien bij de tante moederszijde. [de minderjarige] is jarenlang sociaal geïsoleerd geweest. Zij is langdurig niet in contact geweest met anderen en zij is langdurig niet naar school geweest. Er is sprake van een cognitieve achterstand. [de minderjarige] praat nauwelijks en is apathisch. Op 19 maart 2025 heeft de tante moederszijde aangegeven dat [de minderjarige] last heeft van haar tanden en dat tante moederszijde zorgen heeft over de ogen van [de minderjarige] . Ook heeft de gecertificeerde instelling ter zitting toegelicht dat de tante moederszijde zorgen heeft over (mogelijk) overgewicht bij [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling heeft ernstige zorgen over de algehele geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en vindt het in het belang van [de minderjarige] dat zij zo spoedig mogelijk wordt onderzocht door een huisarts en een tandarts. Gelet op de geconstateerde zorgen is niet in te schatten welke medische behandelingen noodzakelijk zijn. Nu de moeder meermalen heeft aangegeven niet mee te willen werken en haar toestemming niet te willen verlenen acht de gecertificeerde instelling het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk toestemming te verkrijgen voor de inschrijving van [de minderjarige] bij een huisarts en een tandarts en het inzetten van medische behandelingen. Daarnaast is gebleken dat [de minderjarige] al twee jaar niet naar school gaat. De gecertificeerde instelling acht het in het belang van [de minderjarige] , om verdere achterstand te voorkomen en om op korte termijn aan de leerplicht te voldoen, dat [de minderjarige] weer naar school kan gaan. De moeder weigert ook toestemming te geven voor inschrijving van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling.

4.Het standpunt

In de mail van 29 maart 2025 schrijft de moeder kort gezegd dat zij, wat betreft haar dochter; geen enkele toestemming geeft voor wat dan ook en NIET meewerkt met jeugdzorg, kinderbescherming en rechtbank wegens onherstelbare kindermishandeling door deze instanties van haar dochter.

5.De beoordeling

In zaak I (C/682286 / JE RK 25-507)
5.1.
Nu de gecertificeerde instelling het verzoek in zaak I (C/682286 / JE RK 25-507) heeft ingetrokken, stelt de kinderrechter vast dat er niets meer te beslissen valt ten aanzien van dit verzoek.
In zaak II C/09/682302 / FA RK 25-2161
5.2.
De kinderrechter kan op verzoek van de gecertificeerde instelling bepalen dat de gecertificeerde instelling gedeeltelijk het gezag van een ouder uitoefent over het geven van toestemming voor een medische behandeling of de aanmelding bij een onderwijsinstelling als dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Een dergelijke maatregel grijpt diep in, in het familie- en gezinsleven van de ouders en kinderen. Om die reden moet deze bevoegdheid terughoudend worden toegepast.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de moeder op meerdere momenten, voor het laatst in de mail van 29 maart 2025, heeft aangegeven dat zij op geen enkele manier wil samenwerken met de gecertificeerde instelling. Ondanks pogingen daartoe lukt het de gecertificeerde instelling niet om met de moeder in contact te komen en toestemming te krijgen voor inschrijving bij een huisarts of tandarts, voor een medische behandeling van [de minderjarige] of voor aanmelding bij een school.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de inschrijving bij een huisarts of een tandarts ook valt onder het begrip medische behandeling. Zij overweegt daartoe dat inschrijving of aanmelding bij een huisarts of een tandarts tot doel heeft dat een arts zich verbindt aan het geven van een medische behandeling in de toekomst aan een patiënt. Een inschrijving bij een arts is daarmee een noodzakelijk voorwaarde om (in geval van reguliere medische zorg) tot een goede langdurige behandelrelatie te komen en kwalitatief goede medische behandelingen te kunnen geven en ontvangen.
5.5.
De kinderrechter is verder van oordeel dat de gecertificeerde instelling voldoende heeft onderbouwd dat er grote zorgen zijn over de gezondheid van [de minderjarige] en de gezondheid van haar gebit. Deze zorgen maken het noodzakelijk dat onderzocht wordt welke medische behandeling nodig is en dat de door de artsen noodzakelijke geachte medische behandeling vervolgens ook wordt uitgevoerd. Omdat de moeder – die belast is met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] – geen toestemming verleend voor inschrijving van [de minderjarige] bij de huisarts en de tandarts en voor de (noodzakelijke) medische behandeling komt de zorg voor en gezondheid van [de minderjarige] ernstig in het gedrang. De toegang tot (een behandelrelatie met) artsen en een passende medische behandeling wordt [de minderjarige] door de opstelling van moeder immers onthouden. De kinderrechter vindt het dan ook noodzakelijk dat [de minderjarige] toegang krijgt tot behandeling door een huisarts en/of een tandarts.
5.6.
Daarnaast is duidelijk geworden dat [de minderjarige] de afgelopen twee jaar niet op school is geweest, terwijl zij wel leerplichtig is. Hierdoor heeft zij op cognitief en sociaal vlak veel achterstand opgelopen. De moeder verleent geen toestemming voor inschrijving van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling. Dit is schadelijk voor [de minderjarige] , omdat bij het ontbreken van toestemming van de moeder [de minderjarige] verstoken blijft van passend onderwijs en contact met haar leeftijdsgenoten. De kinderrechter vindt het dan ook noodzakelijk dat [de minderjarige] zo spoedig mogelijk wordt ingeschreven bij een onderwijsinstelling.
5.7.
De kinderrechter is - gelet op het vorenstaande - van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de gecertificeerde instelling gedeeltelijk wordt belast met het gezag over [de minderjarige] . De gedeeltelijke gezagsuitoefening heeft betrekking op tot het geven van toestemming voor inschrijving bij een huisarts en een tandarts, en de daaruit voortvloeiende medische behandeling en op de aanmelding van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling en wordt verleend voor de duur van de uithuisplaatsing (artikel 1:265e Burgerlijk Wetboek). De inbreuk die deze maatregel maakt op het gezag van de moeder is naar het oordeel van de kinderrechter gerechtvaardigd, gelet op het belang van [de minderjarige] hierbij.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
ten aanzien van C/09/682286 / JE RK 25-507
6.1.
stelt vast dat er niets mee te beslissen valt;
ten aanzien van C/09/682302 / FA RK 25-2161
6.2.
belast Stichting Jeugdbescherming Overijssel met het gezag over [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , tot 13 juni 2025 (voor de duur van de uithuisplaatsing) met betrekking tot:
- het geven van toestemming voor inschrijving bij een tandarts en een huisarts, en
de daaruit voortvloeiende medische behandelingen;
- de aanmelding van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling;
6.3.
beveelt dat de gedeeltelijke gezagsoverheveling aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel zal worden aangetekend in het gezagsregister;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025 door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier, en op schrift gesteld op 22 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.