ECLI:NL:RBDHA:2025:6789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
22/5498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van de verzekeringsplicht ingevolge de Wet langdurige zorg voor een Britse eiseres met ESA-verzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Britse eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de ontheffing van de verzekeringsplicht ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz). De eiseres, die sinds 1992 in Nederland woont en AOW-pensioen ontvangt, had in 2010 een ontheffing gekregen van de verzekeringsplicht voor de Wlz. De SVB heeft in een primair besluit van 10 maart 2021 meegedeeld dat de eiseres vanaf 1 januari 2015 niet verzekerd is voor de Wlz, wat door de eiseres werd betwist. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres op 17 juli 2024 behandeld, waarbij ook haar echtgenoot en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de ontheffing die in 2010 is verleend, nog steeds geldig is en dat de SVB niet kan aantonen dat de eiseres niet meer voldoet aan de voorwaarden voor deze ontheffing. De rechtbank oordeelt dat de SVB de ontheffing niet kan intrekken, ook al heeft de eiseres geen toegang tot haar voorkeursinstelling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de SVB in de proceskosten moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.S. Fluit),
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB [1]
(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Inleiding

De SVB heeft eiseres in het primair besluit van 10 maart 2021 (nogmaals toegestuurd op 29 april 2021) naar aanleiding van een verzoek van 7 januari 2021 meegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2015 niet is verzekerd voor de Wet langdurige zorg (Wlz).
Met de beslissing op bezwaar van 1 augustus 2022 (bestreden besluit) is de SVB bij dat besluit gebleven.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingediend.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dat beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de echtgenoot van eiseres, [naam] , alsmede haar gemachtigde deelgenomen. De gemachtigde van de SVB en mr. drs. E. van den Berg (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) hebben via een beeldverbinding deelgenomen.
Ter zitting is de behandeling geschorst om partijen gelegenheid te geven met elkaar te overleggen. Partijen hebben in november 2024, december 2024 en januari 2025 nog stukken ingediend en gevraagd om uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en doet nu uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiseres heeft de Britse nationaliteit en woont sinds 1992 in Nederland. Zij ontvangt vanaf 1 april 2004 AOW-pensioen. Haar echtgenoot heeft bij de Europese Ruimtevaart Organisatie ( ESA ) in Noordwijk gewerkt en ontvangt van deze organisatie een ouderdomspensioen. Eiseres is verzekerd voor ziektekosten en langdurige zorg bij een collectieve ziektekostenverzekering van ESA , waarvan [naam] de administratie doet ( ESA -verzekering). Eiseres heeft nooit Wlz-premies betaald.
1.2.
Eiseres heeft in 2006 aan het voormalige College voor Zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd om toezending van een vragenformulier om "exemption from the AWBZ" (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Op 22 juni 2006 en op 22 september 2006 heeft eiseres een vragenformulier voor afgifte van een verklaring bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) ingediend. Op het vragenformulier heeft eiseres ingevuld dat zij is verzekerd tegen ziektekosten bij Van Breda / ESA -verzekering en dat de polisvoorwaarden bekend zijn bij het CVZ. Hierop heeft het CVZ een verklaring, als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van KB 746, afgegeven waarin staat dat eiseres op grond van artikel 21, derde lid, van KB 746 niet verzekerd is voor de AWBZ. De verklaring is, zo staat er, bij ongewijzigde omstandigheden, geldig van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010.
1.3.
Op 1 november 2010 heeft eiseres een vragenformulier voor afgifte van een verklaring, zoals bedoeld in artikel 21, zesde lid, van KB 746, ingediend. Op dit vragenformulier heeft eiseres onder meer ingevuld dat zij tegen ziektekosten is verzekerd bij Van Breda (lees: ESA -verzekering). Hierop heeft het CVZ op 5 november 2010 een besluit gestuurd. Hierin staat dat het CVZ eiseres op grond van het bepaalde in artikel 21a, tweede lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen ontheffing verleent van de verzekering op grond van de AWBZ. In het besluit staat verder:
"Deze verklaring is geldig van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014."Onderaan de verklaring staat dat de verklaring is bestemd voor de Belastingdienst en de Nederlandse pensioen- of uitkeringsinstantie. In de begeleidende brief staat dat een ontheffing is bijgevoegd en staat dat, en op welke wijze, eiseres bezwaar kan maken als zij het niet eens is met de beschikking. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 november 2010.
1.4.
Op 7 januari 2021 is namens eiseres aan de SVB gemeld dat de ESA de regels voor verzekering van partners heeft veranderd, in die zin, dat vanaf 2021 voor die verzekering apart moet worden betaald. Eiseres wil die wijziging niet accepteren omdat het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel beter aansluit op haar behoefte. Zij vraagt de SVB om een verklaring dat zij met ingang van een zo vroeg mogelijke datum, bijvoorbeeld 1 januari 2021, op grond van de Wlz is verzekerd.
2. De SVB heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat aan eiseres op haar verzoek sinds 2006 ontheffing is verleend van de plicht om verzekerd te zijn voor de Wlz, dat deze ontheffing nog steeds geldt en dat intrekking van de ontheffing niet aan de orde is en niet valt onder de hardheidsclausule. De SVB heeft in het bestreden besluit toepassing gegeven aan de artikelen 21a, tweede lid, 24 en 27b, van KB 746.
3. Eiseres is het niet eens met de SVB. Zij betwist dat aan haar een ontheffing van de Wlz-verzekering is verleend. Als zij wel een ontheffing zou hebben (gehad) dient zij toch al dan niet via de hardheidsclausule verzekerd te zijn voor de Wlz omdat de ESA -verzekering haar geen toegang verschaft tot haar voorkeursinstelling, die wel onder de dekking van de Wlz valt.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank deelt die conclusie, dat in dit geval eiseres alleen via een ontheffing van de Wlz-verzekeringsplicht kan zijn uitgesloten van de verzekering voor de Wlz. Ter zitting heeft de SVB erkend dat – anders dan in het bestreden besluit staat – in 2006 geen sprake was van een ontheffing.
Is na 2006 ontheffing gevraagd en verleend?
4.2.
In geschil is de vraag of aan eiseres na 2006 op haar verzoek een ontheffing is verleend. Een ontheffingsbesluit gedateerd voor of na 2010 bevindt zich niet bij de stukken. Een verzoek van eiseres om ontheffing na 2006 bevindt zich evenmin bij de stukken.
4.2.1.
In het besluit van het CVZ van 5 november 2010 staat: "verleent … aan… ontheffing van de verzekering…". Volgens de tekst is hiermee een ontheffing verleend.
4.2.2.
Met het besluit van 5 november 2010 heeft het CVZ gereageerd op het aanvraagformulier van eiseres van 1 november 2010. Niet in geschil is dat eiseres alleen een verklaring kon krijgen dat zij niet verzekerd was, wanneer zij een ontheffing had. Tegen deze achtergrond begrijpt de rechtbank dat het CVZ naar aanleiding van het aanvraagformulier van 1 november 2010 aan eiseres een ontheffing heeft verleend. Als eiseres ontheffing heeft kan een "verklaring niet-verzekerd" worden gegeven. Met een verklaring kan (onder andere) de belastingdienst worden geïnformeerd dat geen Wlz-premie hoeft te worden betaald. Dat een expliciet verzoek om ontheffing in 2010 ontbreekt maakt gezien de achtergrond van de aanvraag, naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan de verleende ontheffing geen betekenis toekomt.
4.3.
Uit 4.2 tot en met 4.2.2. volgt dat anders dan eiseres heeft betoogd aan eiseres bij besluit van 5 november 2010 ontheffing is verleend van de verzekeringsplicht ingevolge de Wlz.
Heeft de ontheffing een beperkte geldigheidsduur?
4.4.
Naar de letter van de tekst ziet de verklaring op het besluit dat ontheffing is verleend. De ontheffing is gericht aan eiseres. Dat is zichtbaar in de begeleidende brief. De verklaring is bestemd voor andere instanties zoals de belastingdienst en pensioen- of uitkeringsinstantie. Deze worden genoemd onderaan de brief. Hoewel dit duidelijker had kunnen worden verwoord, gaat het aldus om twee aparte mededelingen in het besluit van 5 november 2010. Dat de ontheffing een beperkte geldigheidsduur zou hebben blijkt – anders dan eiseres in haar verzoek van 9 november 2020 en in beroep heeft gesteld – niet uit de tekst van het besluit van 5 november 2010. Dat de verklaring, die is bestemd voor de belastingdienst en pensioen- of uitkeringsinstantie, een beperkte geldigheidsduur heeft, zegt niets over de duur van de ontheffing.
4.5.
Eiseres is in de begeleidende brief bij het besluit van 5 november 2010 gewezen op wat zij moet doen als zij het niet eens is met het besluit. Niet in geschil is dat eiseres niet in bezwaar is gegaan tegen het besluit. Eiseres heeft ook geen Wlz-premies betaald.
4.6.
Dat de ontheffing ten tijde van belang niet meer zou gelden is verder niet aannemelijk gemaakt.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat aan eiseres in 2010 ontheffing van de AWBZ-verzekering is verleend, zonder einddatum. Wat eiseres heeft aangevoerd over de duur van de ontheffing, slaagt dan ook niet. Op het moment van het hier aan de orde zijnde verzoek is sprake van een ontheffing voor de Wlz-verzekering, als bedoeld in artikel 21a, tweede lid, van KB 746.
4.8.
In de Nota van Toelichting bij KB 746 staat dat een eenmaal verleende ontheffing niet onherroepelijk is. Zodra niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden, die tot ontheffing hebben geleid, zal de ontheffing worden ingetrokken en is de betrokkene weer verzekerd voor de Wlz.
Is per 1 januari 2021 en ten tijde van de beslissing in primo niet langer voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing?
4.9.
Eiseres heeft betoogd dat de ESA -verzekering onvoldoende dekking biedt voor langdurige zorg en niet vergelijkbaar is met de dekking van de Wlz omdat zij op basis van de ESA -verzekering geen toegang heeft tot het [verpleeghuis] in [plaats 1] , de Wlz-instelling van haar voorkeur.
4.10.
Op grond van welke overwegingen ontheffing is verleend blijkt niet uit het besluit van 5 november 2010. Gezien het bepaalde in artikel 21a, tweede lid, van KB 746 is voor een ontheffing van belang dat op grond van de ESA -verzekering aanspraak kan worden gemaakt op zorg, waaronder in ieder geval opname en verpleging in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging, of op vergoeding van de kosten daarvan. Het gaat eiseres niet zozeer om de financiële dekking – hierover heeft de CRvB onlangs uitspraak gedaan; de rechtbank volstaat met verwijzing naar die uitspraak [2] – maar om de toegang tot het [verpleeghuis] in [plaats 1] .
4.10.1.
Niet is gebleken dat eiseres vanaf 1 januari 2021 via de ESA -verzekering niet in aanmerking komt voor vergoeding van langdurige zorg. Sinds 22 juli 2024 ontvangt eiseres de langdurige zorg die zij nodig heeft in een instelling voor langdurige zorg en verpleging in [plaats 2] . Kosten worden betaald door eiseres, zij betaalt een eigen bijdrage en krijgt het resterende bedrag vergoed door de ESA -verzekering. [plaats 2] ligt naast haar woonplaats [plaats 1] . De ESA -verzekering heeft op 14 augustus 2024 aan het [verpleeghuis] gemaild: "Om de toegang tot uw verpleeghuis te kunnen garanderen, bevestigen wij u graag de dekking." Het [verpleeghuis] is niet overgegaan tot plaatsing van eiseres in haar instelling.
4.10.2.
Dat eiseres ondanks de dekking van de ESA -verzekering niet is toegelaten tot het [verpleeghuis] maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de aanspraak die de ESA -verzekering biedt zodanig is dat ontheffing moet worden ingetrokken of dat toepassing van de ESA -verzekering leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. Immers, benodigde langdurige zorg wordt gegeven, zelfs in de nabijheid van de woonplaats van eiseres en de kosten daarvan worden gedekt via de ESA -verzekering. Iemand die onder het Nederlandse stelsel valt wordt ook niet altijd geplaatst in een instelling van eerste voorkeur in de eigen woonplaats.
4.11.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep ongegrond is. Het bestreden besluit is echter niet geheel op juiste gronden genomen. Hieraan wordt geen gevolg verbonden, omdat dit gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. Ook indien het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding de SVB te veroordelen in de proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt). Ook moet de SVB het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de SVB aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 50,-, vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten ter hoogte van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzitter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wettelijk kader:
Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999(KB 746, geldig van 19 december 2007 tot en met 9 oktober 2010)
Artikel 21 van het KB 746:
Niet verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is de persoon die in Nederland woont, doch die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of van een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in Nederland recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.
Niet verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is de persoon die in Nederland woont en die recht heeft op een uitkering of pensioen ingevolge een regeling van een op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, dan wel artikel 14, tweede lid, aangewezen volkenrechtelijke organisatie, indien hij op grond van een regeling van die organisatie in Nederland aanspraak heeft op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan, tenzij hij in Nederland arbeid verricht. De aanspraak, bedoeld in de vorige volzin, omvat in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging.
De in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden van de in het tweede lid bedoelde persoon, zijn eveneens niet verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten indien zij ingevolge een regeling van de desbetreffende volkenrechtelijke organisatie in Nederland aanspraak hebben op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan. De aanspraak, bedoeld in de vorige volzin, omvat in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging.
De echtgenoot, de kinderen en inwonende overige gezinsleden die op grond van het derde lid niet verzekerd zijn op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, blijven van de verzekering op grond van die wet uitgesloten vanaf de datum van overlijden van de persoon die als niet verzekerd werd aangemerkt op grond van het tweede lid, zolang voornoemde aanspraak op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan, bestaat.
Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op personen die in Nederland arbeid verrichten of die een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
Het College zorgverzekeringen geeft op aanvraag van de persoon, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, een verklaring af dat hij niet verzekerd is.
Artikel 21a van het KB 746:
In afwijking van artikel 14, derde lid, aanhef en onderdeel b, is niet verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de persoon die op grond van een regeling van de in dat lid bedoelde organisatie aanspraken heeft op zorg, waaronder in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging, of op vergoeding voor de kosten daarvan, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en aan wie het College zorgverzekeringen op zijn verzoek een ontheffing van de verzekering op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
Artikel 21, vijfde lid, is niet van toepassing op de persoon die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en aan wie het College zorgverzekeringen op zijn verzoek een ontheffing van de verzekering op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
Het College zorgverzekeringen verleent de ontheffing indien en voor zolang wordt voldaan aan de in het eerste lid en aan de in artikel 21, derde en vierde lid, gestelde voorwaarden.
Indien de aanvraag voor de ontheffing voor 1 mei 2006 wordt ingediend door een persoon die op 31 december 2005 aan de in het eerste lid gestelde voorwaarde voldoet, gaat de ontheffing in met ingang van 1 januari 2006. Indien de aanvraag wordt ingediend binnen vier maanden nadat een persoon voor het eerst is gaan voldoen aan de in het eerste lid genoemde voorwaarde, gaat de ontheffing in met ingang van de dag waarop aan deze voorwaarde wordt voldaan. Indien de aanvraag voor de ontheffing later wordt ingediend, gaat de ontheffing in op de datum van de aanvraag om ontheffing.
Artikel 24 van het KB 746:
De Sociale verzekeringsbank kan, met uitzondering van artikel 22, derde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit.
Van een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999(KB 746, geldig van 14 mei 2014 tot en met 31 december 2014)
Artikel 21 van het KB 746:
Niet verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is de persoon die in Nederland woont, doch die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of van een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in Nederland recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.
Niet verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is de persoon die in Nederland woont en die recht heeft op een uitkering of pensioen ingevolge een regeling van een op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, dan wel artikel 14, tweede lid, aangewezen volkenrechtelijke organisatie, indien hij op grond van een regeling van die organisatie in Nederland aanspraak heeft op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan, tenzij hij in Nederland arbeid verricht. De aanspraak, bedoeld in de vorige volzin, omvat in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging.
De in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden van de in het tweede lid bedoelde persoon, zijn eveneens niet verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten indien zij ingevolge een regeling van de desbetreffende volkenrechtelijke organisatie in Nederland aanspraak hebben op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan. De aanspraak, bedoeld in de vorige volzin, omvat in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging.
De echtgenoot, de kinderen en inwonende overige gezinsleden die op grond van het derde lid niet verzekerd zijn op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, blijven van de verzekering op grond van die wet uitgesloten vanaf de datum van overlijden van de persoon die als niet verzekerd werd aangemerkt op grond van het tweede lid, zolang voornoemde aanspraak op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan, bestaat.
Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op personen die in Nederland arbeid verrichten of die een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
De Sociale verzekeringsbank geeft op aanvraag van de persoon, bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid, een verklaring af dat hij niet verzekerd is.
Artikel 21a van het KB 746:
In afwijking van artikel 14, derde lid, aanhef en onderdeel b, is niet verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de persoon die op grond van een regeling van de in dat lid bedoelde organisatie aanspraken heeft op zorg, waaronder in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging, of op vergoeding voor de kosten daarvan, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en aan wie de Sociale verzekeringsbank op zijn verzoek een ontheffing van de verzekering op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
Artikel 21, vijfde lid, is niet van toepassing op de persoon die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en aan wie de Sociale verzekeringsbank op zijn verzoek een ontheffing van de verzekering op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
De Sociale verzekeringsbank verleent de ontheffing indien en voor zolang wordt voldaan aan de in het eerste lid en aan de in artikel 21, derde en vierde lid, gestelde voorwaarden.
Indien de aanvraag wordt ingediend binnen vier maanden nadat een persoon voor het eerst is gaan voldoen aan de in het eerste lid genoemde voorwaarde, gaat de ontheffing in met ingang van de dag waarop aan deze voorwaarde wordt voldaan. Indien de aanvraag voor de ontheffing later wordt ingediend, gaat de ontheffing in op de datum van de aanvraag om ontheffing.
Artikel 24 van het KB 746:
De Sociale verzekeringsbank kan, met uitzondering van artikel 22, derde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit.
Van een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999(KB 746, geldig van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016)
Artikel 21 van het KB 746:
Niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg is de persoon die in Nederland woont, doch die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of van een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in Nederland recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.
Niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg is de persoon die in Nederland woont en die recht heeft op een uitkering of pensioen ingevolge een regeling van een op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, dan wel artikel 14, tweede lid, aangewezen volkenrechtelijke organisatie, indien hij op grond van een regeling van die organisatie in Nederland aanspraak heeft op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan, tenzij hij in Nederland arbeid verricht. De aanspraak, bedoeld in de vorige volzin, omvat in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging.
Indien het totale bedrag van de vergoedingen bedoeld in het tweede lid, ingevolge de regeling van de betreffende volkenrechtelijke organisatie is gemaximeerd, dient de omvang daarvan ten minste een door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen minimum bedrag per persoon per jaar bedragen.
De in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden van de in het tweede lid bedoelde persoon, zijn eveneens niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg indien zij ingevolge een regeling van de desbetreffende volkenrechtelijke organisatie in Nederland aanspraak hebben op zorg of op vergoeding voor de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede en derde lid.
De echtgenoot, de kinderen en overige inwonende gezinsleden die op grond van het derde lid niet verzekerd zijn op grond van de Wet langdurige zorg, blijven van de verzekering op grond van die wet uitgesloten vanaf de datum van overlijden van de persoon die als niet verzekerd werd aangemerkt op grond van het tweede lid, zolang voornoemde aanspraak op zorg of op vergoeding van de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede en derde lid, bestaat.
Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing op personen die in Nederland arbeid verrichten of die een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
De Sociale verzekeringsbank geeft op aanvraag van de persoon, bedoeld in het eerste, tweede, vierde of vijfde lid, een verklaring af dat hij niet verzekerd is.
Artikel 21a van het KB 746:
In afwijking van artikel 14, derde lid, aanhef en onderdeel b, is niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg de persoon die op grond van een regeling van de in dat lid bedoelde organisatie aanspraken heeft op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en aan wie de Sociale verzekeringsbank op zijn verzoek een ontheffing van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg heeft verleend, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
Artikel 21, zesde lid, is niet van toepassing op de persoon die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en aan wie de Sociale verzekeringsbank op zijn verzoek een ontheffing van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg heeft verleend, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
De Sociale verzekeringsbank verleent de ontheffing indien en voor zolang wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden.
Indien de aanvraag wordt ingediend binnen vier maanden nadat een persoon voor het eerst is gaan voldoen aan de in het eerste lid genoemde voorwaarde, gaat de ontheffing in met ingang van de dag waarop aan deze voorwaarde wordt voldaan. Indien de aanvraag voor de ontheffing later wordt ingediend, gaat de ontheffing in op de datum van de aanvraag om ontheffing.
Artikel 24 van het KB 746:
De Sociale verzekeringsbank kan, met uitzondering van artikel 22, derde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit.
Van een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 27b van het KB 746:
De artikelen 21, tweede en derde lid, 21a, eerste lid, en 21b, eerste lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong (Stb. 514) blijven van toepassing ten aanzien van de persoon of de in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden van deze persoon, bedoeld in deze artikelen, die op die dag op grond van artikel 21 niet waren verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of op grond van de artikelen 21a of 21b waren ontheven van de verzekeringsplicht op grond van de in die artikelen genoemde volksverzekeringen.
Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999(KB 746, geldig van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2022)
Artikel 21 van het KB 746:
Niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg is de persoon die in Nederland woont, doch die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of van een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in Nederland recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.
Niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg is de persoon die in Nederland woont en die recht heeft op een uitkering of pensioen ingevolge een regeling van een op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, dan wel artikel 14, tweede lid, aangewezen volkenrechtelijke organisatie, indien hij op grond van een regeling van die organisatie in Nederland aanspraak heeft op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan, tenzij hij in Nederland arbeid verricht. De aanspraak, bedoeld in de vorige volzin, omvat in ieder geval opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging.
Indien het totale bedrag van de vergoedingen bedoeld in het tweede lid, ingevolge de regeling van de betreffende volkenrechtelijke organisatie is gemaximeerd, dient de omvang daarvan ten minste een door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen minimum bedrag per persoon per jaar bedragen.
De in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden van de in het tweede lid bedoelde persoon, zijn eveneens niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg indien zij ingevolge een regeling van de desbetreffende volkenrechtelijke organisatie in Nederland aanspraak hebben op zorg of op vergoeding voor de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede en derde lid.
De echtgenoot, de kinderen en overige inwonende gezinsleden die op grond van het derde lid niet verzekerd zijn op grond van de Wet langdurige zorg, blijven van de verzekering op grond van die wet uitgesloten vanaf de datum van overlijden van de persoon die als niet verzekerd werd aangemerkt op grond van het tweede lid, zolang voornoemde aanspraak op zorg of op vergoeding van de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede en derde lid, bestaat.
Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing op personen die in Nederland arbeid verrichten of die een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
De Sociale verzekeringsbank geeft op aanvraag van de persoon, bedoeld in het eerste, tweede, vierde of vijfde lid, een verklaring af dat hij niet verzekerd is.
Artikel 21a van het KB 746:
In afwijking van artikel 14, derde lid, aanhef en onderdeel b, is niet verzekerd op grond van de Wet langdurige zorg de persoon die op grond van een regeling van de in dat lid bedoelde organisatie aanspraken heeft op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en aan wie de Sociale verzekeringsbank op zijn verzoek een ontheffing van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg heeft verleend, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
Artikel 21, zesde lid, is niet van toepassing op de persoon die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt en aan wie de Sociale verzekeringsbank op zijn verzoek een ontheffing van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg heeft verleend, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
De Sociale verzekeringsbank verleent de ontheffing indien en voor zolang wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden.
Indien de aanvraag wordt ingediend binnen vier maanden nadat een persoon voor het eerst is gaan voldoen aan de in het eerste lid genoemde voorwaarde, gaat de ontheffing in met ingang van de dag waarop aan deze voorwaarde wordt voldaan. Indien de aanvraag voor de ontheffing later wordt ingediend, gaat de ontheffing in op de datum van de aanvraag om ontheffing.
Artikel 24 van het KB 746:
De Sociale verzekeringsbank kan, met uitzondering van artikel 22, derde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit.
Van een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 27b van het KB 746:
De artikelen 21, tweede en derde lid, 21a, eerste lid, en 21b, eerste lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wet Wajong (Stb. 514) blijven van toepassing ten aanzien van de persoon of de in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden van deze persoon, bedoeld in deze artikelen, die op die dag op grond van artikel 21 niet waren verzekerd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of op grond van de artikelen 21a of 21b waren ontheven van de verzekeringsplicht op grond van de in die artikelen genoemde volksverzekeringen.

Voetnoten

1.rechtsopvolger van het CVZ
2.de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2025; ECLI:NL:CRVB:2025:119.