ECLI:NL:RBDHA:2025:6791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
25.3769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 april 2025, gaat het om een beroep van eisers tegen de minister van Asiel en Migratie. De eisers hebben een aanvraag ingediend op 28 februari 2022 voor een machtiging voor voorlopig verblijf, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank heeft eerder in uitspraken van 19 oktober 2023 en 22 juli 2024 al gegrond verklaard dat de minister niet op tijd besliste en heeft hem termijnen opgelegd om alsnog een besluit te nemen. Op 26 januari 2025 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld omdat de minister wederom niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de minister een beslistermijn van vier weken op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eisers vergoeden, vastgesteld op € 453,50, en het betaalde griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door rechter A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3769

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het opvolgende beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 28 februari 2022 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraken van 19 oktober 2023 en
22 juli 2024 eerdere beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag gegrond verklaard (NL23.12699 en NL24.15865) en de minister tweemaal een nadere termijn opgelegd om alsnog een besluit kenbaar te maken. De minister heeft deze termijnen niet gehaald. Op 26 januari 2025 hebben eisers onderhavig beroep ingesteld.
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft in de uitspraak van 16 augustus 2024 [2] geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘first in first out’ (fifo)-principe van de minister. Dit betekent dat de rechtbank een termijn van 90 dagen oplegt, die begint op het moment dat de minister de zaak van eisers in behandeling neemt. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat het gaat om een derde beroep niet tijdig beslissen, acht de rechtbank het niet onmogelijk voor de minister om binnen vier weken een besluit kenbaar te maken. Aangezien de aanvraag reeds een aantal maanden geleden is toegewezen aan een behandelaar acht de rechtbank deze termijn niet onrealistisch kort. Dit betekent dat de minister binnen vier weken een besluit kenbaar moet maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
5. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen vier weken een besluit op de aanvraag neemt, de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met opnieuw een maximum van € 7.500,-. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister binnen vier weken een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eisers een dwangsom verschuldigd.
7. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [4] De minister moet ook het betaalde griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen vier weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
4.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.