ECLI:NL:RBDHA:2025:6814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
C/09/680522 / JE RK 25-297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 28 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld, waarbij is gekeken naar hun huidige verblijfplaatsen en de impact van de ouders op hun ontwikkeling. De moeder heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen, terwijl de vader zich verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1], en heeft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor deze minderjarige verlengd. Voor [minderjarige 2] heeft de kinderrechter echter geoordeeld dat de zorgen niet ernstig genoeg zijn om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen, en heeft het verzoek tot verlenging afgewezen. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om een plan op te stellen voor de thuisplaatsing van [minderjarige 1] en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/680522 / JE RK 25-297
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C. Ekholm te Leiden,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 februari 2025,
  • het verweerschrift van de vader, van 24 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • [naam 2] , de ambulant begeleider van de moeder.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 2] hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. [minderjarige 1] heeft een brief gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 2] verblijft bij de vader.
2.3.
[minderjarige 1] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten het gezinshuis [gezinshuis] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 oktober 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 19 april 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 oktober 2024 de machtiging verlengd [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader en [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 19 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De dynamiek van de vader en de moeder heeft een zeer negatieve impact op de kinderen. [minderjarige 2] is negatief ten opzichte van de moeder en [minderjarige 1] voelt zich afgewezen door de vader. De kinderen zitten klem tussen de vader en de moeder en zijn in een loyaliteitsconflict terecht gekomen. De gecertificeerde instelling heeft geprobeerd de communicatie met de vader te versterken en het vertrouwen van de vader te herstellen. Ook is Family Supporters ingezet om de constructieve samenwerking tussen beide ouders te verbeteren. Dit is echter onvoldoende gelukt. De vader weigert mee te werken en ondermijnt de hulpverlening. [minderjarige 1] heeft een verstandelijke beperking, autisme en een achterstand in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Ze verblijft sinds juli 2024 in het gezinshuis [gezinshuis] . Deze plaatsing sluit aan bij haar behoefte voor duidelijke kaders. Ook krijgt ze vierentwintig uurs begeleiding wat noodzakelijk is vanwege haar beperkte vermogen om voor zichzelf te zorgen en [minderjarige 1] seksueel wervend gedrag toont. De gecertificeerde instelling vindt het belangrijk dat er de komende periode hulpverlening wordt ingezet voor het loyaliteitsconflict wat ze ervaart. Thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder is momenteel niet mogelijk, omdat de moeder niet beschikt over een eigen woonruimte. Daarnaast is thuisplaatsing bij de vader ook niet mogelijk gelet op de gebeurtenissen uit het verleden. [minderjarige 2] wordt op haar beurt belast met volwassenproblematiek. Ze spreekt niet over haar gevoelens, lijkt emoties te onderdrukken en past zich aan naar de ideeën van de vader. De gecertificeerde instelling verwacht dat als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd [minderjarige 2] in een isolement terecht komt en (nog) meer problemen krijgt met haar zelfbeeld, identiteitsontwikkeling en relatie met haar beide ouders. Daarnaast is het zorgelijk dat er nauwelijks onderling contact is tussen de gezinsleden. Zo hebben de kinderen de afgelopen periode vrijwel geen contact gehad. De gecertificeerde instelling vindt een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing daarom noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Zowel [minderjarige 1] als de moeder hebben de wens dat [minderjarige 1] weer thuis komt wonen. De moeder begrijpt dan ook niet dat zij geen hulpverlening krijgt om dit te kunnen realiseren. Ook vindt ze het zorgelijk dat de kinderen geen hulpverlening krijgen voor contactherstel. De moeder geeft aan dat er ook geen verbetering zit in de communicatie tussen de vader en de moeder doordat de hulpverlening alsmaar niet op gang komt en ze daar lang op moeten wachten. Het is opmerkelijk dat thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder niet meer als doel voor de ondertoezichtstelling is opgenomen. De moeder stelt dat zij op korte termijn een woning zal krijgen. Het is volgens de moeder wel noodzakelijk dat eerst zij hulpverlening krijgt voordat [minderjarige 1] thuisgeplaatst kan worden zodat ze voldoende kan aansluiten bij de opvoedbehoefte van [minderjarige 1] . De moeder verzoekt om de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen met zes maanden en voor het overige aan te houden. In die periode kan de moeder haar woonsituatie op orde maken en starten met de benodigde hulpverlening. Ook vindt de moeder het belangrijk dat gewerkt wordt aan de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] en de vader en [minderjarige 1] . De moeder geeft aan dat de medewerking van de nieuwe jeugdbeschermer hierbij noodzakelijk is.
4.2.
Door en namens de vader is in het verweerschrift en ter zitting het volgende naar voren gebracht. De vader stemt in met de verzoeken ten aanzien van [minderjarige 1] , maar verweert zich tegen de verzoeken ten aanzien van [minderjarige 2] . De vader verzoekt dan ook om de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] toe te wijzen en voor [minderjarige 2] af te wijzen. Het verzoekschrift kent een grievende inhoud en biedt een eenzijdig en onjuist beeld. De vader stelt dat naast de echtscheidingsproblematiek, ook de kind-eigenproblematiek van [minderjarige 1] en de situatie van de moeder hebben gezorgd voor de uithuisplaatsing van de kinderen. Hij bestrijdt met klem dat [minderjarige 1] het zwarte schaap was in de situatie voorafgaand aan de uithuisplaatsing. Er is inmiddels weer contact met het gezinshuis en [minderjarige 1] . Het afgelopen weekend is hij samen met [minderjarige 2] op bezoek geweest bij [minderjarige 1] . De vader ziet dat het gezinshuis aansluit bij de behoefte van [minderjarige 1] en steunt haar verblijf. [minderjarige 2] gaat om de week op zaterdag naar de moeder. Daarnaast bellen en whatsappen [minderjarige 2] en de moeder elkaar regelmatig. De vader begrensd dit niet, maar stimuleert dit contact. De vader wil graag samen met de moeder, onder begeleiding van een mediator, duidelijke afspraken maken omtrent de omgang en de communicatie. Volgens de gecertificeerde instelling is een verlenging van de maatregelen voor [minderjarige 2] noodzakelijk, omdat er sprake zou zijn van een loyaliteitsconflict wat wordt toegeschreven aan de weigering van de vader om samen te werken met de hulpverlening om de communicatie te verbeteren. De vader stelt dat Family Supporters niet van de grond is gekomen, omdat de gecertificeerde instelling de informatie die zij over de vader had gedeeld met Family Supporters niet met de vader hebben gedeeld, terwijl transparantie een voorwaarde is voor het traject. Het ligt dus niet aan de vader dat de hulpverlening niet van de grond komt. Volgens de vader is er geen sprake meer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 2] en stelt dat een verlenging geen toegevoegde waarde zou hebben en zelfs averechts zal werken.

5.De beoordeling

Verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1]
5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Er is nog altijd sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] verblijft sinds juli 2024 in het gezinshuis [gezinshuis] . Daar wordt aangesloten bij de intensieve opvoedbehoefte van [minderjarige 1] . Bij het gezinshuis worden duidelijke kaders en vierentwintig uurs begeleiding geboden wat passend is bij de problematiek van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft de sterke wens om weer bij thuis te wonen bij de moeder. Voordat dit mogelijk is, dient de moeder te beschikken over een eigen woonruimte en zal zij de benodigde hulpverlening dienen te volgen zodat zij kan aansluiten bij de opvoedbehoefte van [minderjarige 1] . Ter zitting is door de moeder aangegeven dat zij binnen afzienbare tijd een woning aangewezen zal krijgen. De kinderrechter vindt een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden passend. In die periode dient de gecertificeerde instelling een plan op te stellen hoe de thuisplaatsing van [minderjarige 1] kan worden vormgeven. Ook dient de hulpverlening voor zowel de moeder als [minderjarige 1] te worden opgestart. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor het contactherstel tussen [minderjarige 1] , de vader en [minderjarige 2] .
5.3.
De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor de duur van twaalf maanden. [1] De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is noodzakelijk in het belang van de verzorging en de opvoeding. [2] De kinderrechter verlengt de machtiging voor de duur van zes maanden en zal het verzoek voor het overige aanhouden. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan de volgende zitting een schriftelijke update te versturen, met daarin de huidige stand van zaken.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 2]
5.5.
De kinderrechter wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader af. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.6.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] is onvoldoende onderbouwd door de gecertificeerde instelling. De kinderrechter ziet wel zorgen, maar vindt de gestelde zorgen niet ernstig genoeg dat deze een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Door de vader is voorgesteld om een mediation traject op te zetten om afspraken omtrent de omgang en communicatie te regelen. De vader en de moeder hebben weinig vertrouwen meer in de gecertificeerde instelling. Het is belangrijk en goed dat de ouders deze afspraken onder eigen verantwoordelijkheid bewerkstelligen. Er mag niet te snel naar een zwaar middel als een ondertoezichtstelling worden gegrepen voor het maken van omgangsafspraken, beter is dit alternatief. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de ouders, met het inschakelen van de hulp binnen het vrijwillig kader, de juiste afspraken maken over de omgang. Wat ook verder meeweegt is de mening van [minderjarige 2] . Zij heeft last van de ondertoezichtstelling in die zin dat zij de afgelopen twee jaar veel verschillende jeugdbeschermers heeft gehad en zij steeds opnieuw een band met hen heeft moeten opbouwen. De kinderrechter ziet in deze omstandigheden dan ook geen meerwaarde in het verlengen van een ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] , en zal de verzoeken dan ook afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] tot 19 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 19 oktober 2025;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot
een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 19 oktober 2025;
6.4.
gelast de griffier tegen voornoemde zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- de vader;
- de advocaat van de moeder: mr. C. Ekholm;
- de advocaat van de vader: mr. R.H.P. Feiner;
- [minderjarige 1] , voor een kindgesprek.
6.5.
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee wekenvoorafgaand aan voornoemde zitting een
schriftelijke updatezoals hierboven genoemd aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen.
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 17 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.