ECLI:NL:RBDHA:2025:6827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24/5541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag in het kader van de hersteloperatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om compensatie in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag beoordeeld. Eiser had zich op 24 september 2021 gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2016. De Dienst Toeslagen heeft echter geen aanvraag of uitbetalingen van kinderopvangtoeslag voor deze jaren kunnen vinden. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij niet in het bezit is van zijn persoonlijk dossier en dat hij hierdoor niet in staat is om zijn beroepsgronden volledig in te dienen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om afgifte van het persoonlijk dossier geen onderdeel uitmaakt van de beroepsprocedure en dat verweerder alle relevante stukken heeft overgelegd. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser daadwerkelijk een aanvraag om kinderopvangtoeslag heeft ingediend en dat er geen aanwijzingen zijn voor institutionele vooringenomenheid. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij gedupeerd is door het handelen van verweerder. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om aan eiser compensatie toe te kennen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
1.1
Verweerder heeft het verzoek om compensatie in het besluit van 11 mei 2023 (het primaire besluit) afgewezen. In het bestreden besluit van 19 april 2024 is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft zich op 24 september 2021 bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2016.
3. Verweerder heeft in het kader van de integrale beoordeling geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat eiser een gedupeerde is van de toeslagenaffaire, omdat eiser volgens de gegevens van verweerder geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en ontvangen over de jaren 2009 tot en met 2016.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW heeft in haar advies van 20 april 2023 overwogen dat in de systemen van verweerder geen stukken zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2010 tot en met 2016 is aangevraagd, toegekend, afgewezen of teruggevorderd. De compensatieregeling is daarom niet van toepassing. Onder verwijzing naar dat advies, is het verzoek om compensatie in het primaire besluit afgewezen.
5. In het bestreden besluit is verweerder, onder verwijzing naar het advies van de
bezwaarschriftenadviescommissie (bac) van 4 maart 2024, bij zijn afwijzing van het verzoek om compensatie gebleven.
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser wijst erop dat hij nog steeds niet over het persoonlijk dossier beschikt en is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt dat hij een gedupeerde is van de toeslagenaffaire, omdat zijn aanvraag om kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 om onduidelijke redenen is afgewezen. Hij heeft meerdere keren geprobeerd om de kinderopvangtoeslag aan te vragen, maar hij kreeg het niet voor elkaar om een aanvraag in te dienen. Eiser stelt verder dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
7. Verweerder stelt dat het verzoek om afgifte van het persoonlijk dossier geen deel uitmaakt van de onderhavige beroepsprocedure en dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt. Eiser heeft geen recht op compensatie, omdat er geen gegevens zijn die bevestigen dat eiser over de jaren 2010 tot en met 2016 een aanvraag om kinderopvangtoeslag heeft ingediend. Van schending van het motiveringsbeginsel is geen sprake.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Persoonlijk dossier
8. Eiser voert aan dat verweerder hem niet zijn persoonlijk dossier ter beschikking heeft gesteld. Hierdoor stelt eiser een belangrijk deel van de informatie te missen waaruit blijkt wat hem is aangedaan en daardoor kan hij zijn beroepsgronden niet volledig indienen. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op straffe van een dwangsom op te dragen het persoonlijk dossier binnen vier weken aan de rechtbank en eiser te doen toekomen.
Deze procedure gaat echter over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Het verzoek om afgifte van het persoonlijk dossier maakt geen deel uit van het bestreden besluit. De rechtbank kan niet oordelen over een vordering om een dossier over te leggen, omdat dit geen besluit of daarmee gelijk te stellen handeling is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank komt daarom niet toe aan het beantwoorden van de vraag of het niet verstrekken van het persoonlijk dossier in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
9. Op grond van artikel 8:42 van de Awb dient verweerder wel alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Onder de op de zaak betrekking hebbende stukken wordt verstaan de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit. Het persoonlijke dossier van eiser is veel omvangrijker en valt niet samen met het begrip ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’. Voor de beoordeling of eiser recht heeft op compensatie heeft de rechtbank het persoonlijke dossier niet nodig.
10. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding gebracht en het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken. Verweerder heeft verklaard dat in zijn systemen geen stukken te vinden zijn waaruit blijkt dat eiser voor de jaren 2010 tot en met 2016 kinderopvangtoeslag zou hebben aangevraagd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om hieraan te twijfelen. Eiser heeft niet concreet aannemelijk gemaakt dat verweerder nog over informatie beschikt die van belang is voor de beoordeling van het bestreden besluit. Van schending van artikel 8:42 van de Awb is dan ook niet gebleken.
Omvang van het geding
11. De vraag die hier voorligt is of verweerder het verzoek van eiser om compensatie op goede gronden heeft afgewezen. Anders dan eiser in het aanvullend beroepschrift lijkt te stellen, gaat het in deze zaak dus niet om het bepalen van de omvang van de schade die eiser stelt te hebben geleden. De rechtbank maakt uit het aanvullend beroepschrift op dat eiser vragen heeft aan verweerder over het gebruik van zwarte lijsten, de in- en uitsluitlijsten en met wie deze lijsten zijn gedeeld en de mogelijke onderzoeken waar eiser bij betrokken is geweest en daarop antwoord wil krijgen. De rechtbank heeft binnen haar bevoegdheden op dit beroep echter geen mogelijkheden om verweerder te verplichten om antwoorden te geven op de vragen die eiser in dat verband heeft.
Afwijzing compensatie
12. Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiser daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder.
13. Uit de memorie van toelichting bij de Wht [1] volgt dat de bewijslast voor het recht op compensatie bij de aanvrager van de compensatie ligt. Eiser moet dus meer doen dan alleen zeggen dat hij een aanvraag om kinderopvangtoeslag heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier van eiser geen stukken bevinden waaruit blijkt dat voor het jaar 2010 een aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend. Verweerder stelt dat hij een doorzoeking heeft gedaan van zijn informatiesystemen en dat daarbij geen aanvraag van eiser is aangetroffen. In de informatiesystemen van verweerder zijn ook geen gegevens terug te vinden over uitbetalingen van kinderopvangtoeslag of voorschotbeschikkingen over de jaren 2010 tot en met 2016. Ook is niet gebleken dat eiser voor die jaren met een daadwerkelijke correctie, stopzetting of terugvordering van de kinderopvangtoeslag geconfronteerd is geweest. Om die reden kan dus ook geen sprake zijn van schade als gevolg van het handelen van verweerder als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de toelichting van verweerder. Te meer omdat eiser geen begin van bewijs heeft geleverd op grond waarvan aannemelijk geacht zou kunnen worden dat hij daadwerkelijk geprobeerd heeft om voor het jaar 2010 een aanvraag kinderopvangtoeslag in te dienen. Ook overigens heeft de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat verweerder over de jaren 2010 tot en met 2016 vooringenomen zou hebben gehandeld.
14. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat eiser gedupeerd is als gevolg van de toeslagenaffaire. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een compensatie aan eiser.
Zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel
15. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van schending van het zorgvuldigheids- of het motiveringsbeginsel. Uit het dossier blijkt bovendien dat het ouderverhaal van eiser wel degelijk betrokken is geweest bij de beoordeling van het recht op compensatie. Het ouderverhaal is immers door de gemachtigde van eiser op schrift gesteld en op 24 maart 2023 per e-mail [2] verstuurd naar de persoonlijk zaakbehandelaar van eiser. In het primaire besluit is de situatie van eiser vervolgens aan de hand van het ouderverhaal per toeslagjaar uiteen gezet. Uit het dossier [3] blijkt verder dat eiser niet geregistreerd staat in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en dat in de situatie van eiser ook geen sprake is geweest van een onterechte opzet/grove schuld kwalificatie. In tegenstelling tot wat eiser stelt, heeft verweerder dus wel degelijk onderzocht of eiser geregistreerd stond in de FSV. Zoals in het bestreden besluit is overwogen, volgt verweerder het advies van de bac en voor de motivering van het bestreden besluit verwijst verweerder naar dit advies. Op grond van artikel 3:49 van de Awb mag een bestuursorgaan in het bestreden besluit verwijzen naar dat advies als het advies de motivering bevat. Daarvan is hier sprake.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, pagina 72.
2.Zie productie 11 van het bezwaardossier.
3.Zie bladzijde 10 van productie 4 van het bezwaardossier en productie 12 van het bezwaardossier.