ECLI:NL:RBDHA:2025:6864
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, had een aanvraag ingediend om opheffing van zijn inreisverbod, welke aanvraag door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen in een besluit van 21 september 2023. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan buiten zitting. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de rechtbank in een eerdere uitspraak op 23 april 2025 het beroep van verzoeker, dat verband hield met het verzoek om voorlopige voorziening, al had afgedaan. Hierdoor was de noodzaak voor een voorlopige voorziening komen te vervallen, en werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.