ECLI:NL:RBDHA:2025:6883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/09/674668 / HA ZA 24-922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens wanprestatie door gemeente na vernietiging bestemmingsplan

In deze zaak vordert eiser schadevergoeding van de Gemeente Wassenaar wegens wanprestatie. Eiser had een anterieure overeenkomst gesloten met de Gemeente in verband met zijn bouwplan voor een woning op een perceel in de Gemeente. De overeenkomst bevatte een inspanningsverplichting voor de Gemeente om de juridisch-planologische procedures voortvarend af te ronden. Echter, een gewijzigd bestemmingsplan dat door de Gemeente was vastgesteld, werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd vanwege motiveringsgebreken. Eiser stelt dat de Gemeente een beperkte gebiedsvisie had moeten opstellen om deze gebreken te verhelpen en vordert schadevergoeding omdat zijn bouwplan niet kon doorgaan. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bestemmingsplan stand had gehouden bij de rechter, zelfs als de Gemeente de gebiedsvisie had opgesteld. De vordering wordt afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband tussen de schade van eiser en de vermeende tekortkomingen van de Gemeente. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/674668 / HA ZA 24-922
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[eiser], te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mr. B. Pietersz en mr. J.A. Crijnen te Amsterdam,
tegen
GEMEENTE WASSENAAR,
gedaagde,
advocaten mr. W.J.E. Van der Werf en mr. M.E.M.G. Peletier te Den Haag.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘de Gemeente’ worden genoemd.

1.Samenvatting van de zaak

1.1.
[eiser] wilde een nieuwe woning laten bouwen op een onbebouwd perceel aan het in de Gemeente gelegen [straatnaam 1] . Hiervoor was een bestemmingsplanwijziging nodig, omdat het geldende bestemmingsplan geen bouwwerken op dat perceel toestond.
De (toenmalige) gemeenteraad heeft begin 2021 een gewijzigd (postzegel)bestemmingsplan goedgekeurd, maar dat plan is eind 2022 in een door omwonenden gestarte bestuurs-rechtelijke beroepsprocedure door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) vernietigd, nadat dit plan al eerder (in mei 2021) door de voorzieningenrechter van de Afdeling was geschorst. Zowel de voorzieningenrechter als de bodemrechter vond dat de Gemeente niet voldoende had onderbouwd waarom in dit geval de bouw van een woning op dit perceel werd toegestaan, terwijl de gemeente eerder jarenlang het standpunt had ingenomen dat bebouwing daar niet mogelijk was vanwege de aantasting van de openheid van het gebied, die de Gemeente kennelijk nog steeds belangrijk vond. Ook was de Afdeling niet ervan overtuigd geraakt dat van het plan geen precedentwerking kon uitgaan.
1.2.
[eiser] en de Gemeente hadden eind 2020 in verband met het ontwikkelplan een Anterieure overeenkomst gesloten. Hierin stond onder meer dat de Gemeente zich naar vermogen zou inspannen om de juridisch-planologische procedures tijdig in gang te zetten en voortvarend af te ronden. [eiser] vindt dat de Gemeente deze inspanningsverplichting niet is nagekomen. Volgens hem had de Gemeente een beperkte gebiedsvisie voor het gebied [straatnaam 1] / [straatnaam 2] moeten opstellen. Met een dergelijk beleidsstuk had de Gemeente in de bodemprocedure de motiveringsgebreken in het bestemmingsplan tijdig en voldoende kunnen herstellen, en was dit bestemmingsplan niet door de rechter vernietigd.
1.3.
[eiser] vordert in deze procedure vergoeding van de schade die hij heeft geleden doordat zijn bouwplan niet heeft kunnen doorgaan. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat het hem daarbij niet primair gaat om de financiële waarde die de beoogde nieuwe woning na de bouw zou hebben gehad. Het primaire doel van zijn bouwplan was woongenot. [eiser] wilde een mooie, duurzame en levensloopbestendige woning bouwen, waar hij samen met zijn echtgenote tot aan hun oude dag had kunnen blijven wonen. Dat dat niet heeft kunnen doorgaan is een zeer bittere pil van hen beiden.
1.4.
De rechtbank begrijpt dat het een bittere pil voor [eiser] en zijn echtgenote is dat hun woonwens niet in vervulling is gegaan, ondanks alle investeringen (in tijd en geld), en ondanks de kansen die er leken te zijn vanwege de politieke steun die er destijds was vanuit het toenmalige gemeentebestuur. Tegelijkertijd kan de rechtbank niet eromheen dat er van meet af aan politieke en juridisch-planologische hobbels te nemen waren, juist ook vanwege het bestendige beleid om eerder op die plek geen bebouwing toe te staan. De rechtbank laat in dit vonnis in het midden of de Gemeente haar inspanningsverplichting heeft geschonden door geen beperkte gebiedsvisie voor het [straatnaam 1] / [straatnaam 2] op te stellen, zoals [eiser] bepleit. Ook als de Gemeente dat had gedaan, had dat – vanwege de hiervoor genoemde te nemen hobbels – waarschijnlijk niet ertoe geleid dat de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure anders was geweest en het Bestemmingsplan bij de Afdeling stand had gehouden. Er bestaat geen causaal verband tussen de schade van [eiser] , en hetgeen hij aan de Gemeente verwijt. De Gemeente hoeft die schade dus niet te vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 oktober 2024, met producties 1 t/m 25,
  • de conclusie van antwoord van 11 december 2024, met producties A t/m C,
  • het tussenvonnis van 15 januari 2025, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen,
  • de akte overlegging producties tevens wijziging van eis, met producties 26 t/m 40.
2.2.
De mondelinge behandeling is op 18 maart 2025 gehouden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting naar voren is gebracht. De aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
[eiser] woont samen met zijn echtgenote in de gemeente [plaats 1] . [eiser] wilde op het onbebouwde perceel (van ongeveer 845 m2), gelegen aan het [straatnaam 1] naast nummer [nummer] in [plaats 1] (hierna: ‘het perceel’) een woning laten bouwen om samen met zijn echtgenote te bewonen. [eiser] heeft hiervoor een bouwplan laten ontwikkelen.
3.2.
Op 1 november 2018 heeft [eiser] een principeaanvraag ingediend bij het (toenmalige) college van burgemeester en wethouders van de Gemeente (hierna: ‘het College’) om de publiekrechtelijke haalbaarheid van zijn initiatief te toetsen. Het college stond positief tegenover zijn bouwplan. Het perceel had wel een woonbestemming, maar het geldende bestemmingsplan stond geen bouwwerken op het perceel toe. Daarom was voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning een wijziging van het bestemmingsplan nodig.
3.3.
Op verzoek van het College heeft [eiser] door een adviesbureau een concept voor een gewijzigd bestemmingsplan laten opstellen. Het ontworpen (postzegel)bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ’ voorziet in de toevoeging van één extra woning in het bebouwingslint op het [straatnaam 1] , op het perceel. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt binnen de reeds geldende woonbestemming op het perceel een bouwvlak gelegd. Het College heeft het ontwerpbestemmingsplan op 2 juni 2020 positief beoordeeld en vervolgens ter inzage gelegd.
3.4.
Op 3 maart 2020 heeft [eiser] een koopovereenkomst voor het perceel gesloten, met daarin een ontbindende voorwaarde voor het geval [eiser] niet vóór 31 december 2020 van de Gemeente een onherroepelijke omgevingsvergunning heeft gekregen om op het perceel een woning te bouwen. De ontbindende voorwaarde is uiteindelijk verlengd tot
31 december 2024.
3.5.
Daarnaast hebben [eiser] en de Gemeente in verband met het ontwikkelingsplan op 14 december 2020 een Anterieure overeenkomst gesloten (hierna: ‘de Anterieure overeenkomst’). De Anterieure overeenkomst houdt onder meer het volgende in:
“Artikel 4 Planologische procedures, vergunningen, belemmeringen
4.1.
Planologische procedures:
De gemeente verklaart zich bereid -met inachtneming van haar publiekrechtelijke bevoegdheid- haar medewerking aan de realisatie van het plan te verlenen en zal zich naar vermogen inspannen de geëigende juridisch-planologische procedures tijdig in gang te zetten en voortvarend af te ronden.
Indien nodig spant de gemeente zich bij hogere overheden naar vermogen in om de realisatie van het plan mogelijk te maken.
4.2.
Belemmeringen:
(…)
Indien bezwaar- en/of beroepschriften, dan wel andere maatregelen van derden en/of het gebrek aan medewerking of goedkeuring van andere overheidsinstanties, dan wel geen of gewijzigde doorgang van het bouwplan, mochten leiden tot niet, dan wel vertraagde verlening van de benodigde vrijstellingen, vergunningen of herziening van het bestemmingsplan dan wel tot weigering, schorsing of vernietiging daarvan zal de gemeente niet aansprakelijk zijn voor de daaruit voorvloeiende schade.
(…)
Artikel 10 Voorbehoud
Indien nakoming door de gemeente van deze overeenkomst door rechterlijke uitspraken,
bijvoorbeeld met betrekking tot een eventueel exploitatieplan, de planologische maatregel, de omgevingsvergunning en andere vergunningen en/of ontheffingen etc., geheel of gedeeltelijk niet mogelijk wordt, is de gemeente niet aansprakelijk voor de daardoor door de exploitant te lijden schade.”
3.6.
Bij raadsbesluit van 26 januari 2021 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” vastgesteld (dit vastgestelde bestemmingsplan wordt hierna ‘het Bestemmingsplan’ genoemd). Tijdens dezelfde raadsvergadering heeft de gemeenteraad ook een motie aangenomen, die, voor zover van belang, als volgt luidt:
“Overwegende dat de gemeente verantwoordelijk is voor de bouwaanvragen en wijzigingen in bestemmingsplannen,
Er duidelijkheid moet zijn omtrent de mogelijkheden voor bouwaanvragen voor initiatiefnemers en omwonenden om de rechtszekerheid voor iedereen te waarborgen,
(…)
Overwegende dat behoud van groen belangrijk is,
Verzoekt het college om voor het zomerreces 2021 en in relatie tot de verdere uitwerking van de plannen voor de Groene Zone [gebied] , een beperkte visie op te stellen voor het gebied [straatnaam 1] / [straatnaam 2] , waarbij in beeld moet worden gebracht of, en zo ja welke verdere (bouw)ontwikkelingen denkbaar zijn. Tevens moet daarbij aandacht worden besteed aan mogelijke effecten ten aanzien van openheid, verkeer, behoud van de groene ruimte en de structuur van het gebied.”
3.7.
Een viertal omwonenden van het perceel heeft tegen het besluit tot vaststelling van het Bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling. Daarbij hebben drie van hen ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van de Afdeling (hierna: ‘de voorzieningenrechter’) heeft bij vonnis van 25 mei 2021 dit verzoek toegewezen en het besluit tot vaststelling van het Bestemmingsplan geschorst. [1] In zijn vonnis heeft de voorzieningenrechter hiertoe onder meer het volgende overwogen:
“4.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de raad jarenlang het standpunt heeft ingenomen dat de bouw van een woning op het perceel niet mogelijk is vanwege het belang van behoud van de openheid. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk welke gewijzigde planologische inzichten de raad tot het bestreden besluit hebben gebracht. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in dat de mogelijkheid van de bouw van een woning en de in het plan opgenomen mogelijkheden voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak niet leiden tot een aantasting van de openheid van dit deel van het [straatnaam 1] , terwijl uit het standpunt van de raad valt af te leiden dat hij deze openheid nog steeds beschermenswaardig acht. Ook is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat van het plan geen precedentwerking kan uitgaan, gelet op de gelijkenissen tussen dit perceel naast [locatie 1] en het perceel dat hoort bij [locatie 5]. De voorzieningenrechter betrekt daarbij voorts de omstandigheid dat in de structuurvisie " [visie] ", welke structuurvisie werd vastgesteld door de raad op 22 maart 2017, op blz. 85 aandacht wordt besteed aan het open gebied tussen [plaats 1] en [plaats 2] en dat daar wordt opgemerkt dat de raad hecht aan de instandhouding van de kwaliteiten van het gebied, die hij van groot belang acht voor de inwoners van zowel [plaats 1] als [plaats 3] om te recreëren in de natuur. In de structuurvisie wordt verder opgemerkt dat voor de gehele Noordrand een integrale gebiedsuitwerking wordt opgesteld, waarin samen met belanghebbenden een integrale visie wordt neergelegd voor dit gebied. De voorzieningen-rechter acht het onzorgvuldig dat na 22 maart 2017 geen gevolg is gegeven aan het in de structuurvisie opgenomen beleidsvoornemen, terwijl met de vaststelling van dit bestemmingsplan, anders dan voorheen, een keuze wordt gemaakt voor verdichting van een relatief open deel van het gebied. Dat op het perceel vergunningvrij een bijgebouw van 130 m2 gebouwd zou kunnen worden, overtuigt de voorzieningenrechter ook niet, omdat de eigenaren een woning willen bouwen en geen bijgebouw, zodat dit geen reële vergelijking oplevert.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet gelet op wat onder 4.3 is overwogen aanleiding voor de verwachting dat het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] over het open karakter van het [straatnaam 1] in de bodemprocedure zal slagen.
(…)
Conclusie
6. Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande onder 4.3, verwacht dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden, bestaat aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] worden toegewezen. Het bestemmingsplan wordt geschorst.”
3.8.
In september 2021 heeft het College een concept voor de “Beperkte Gebiedsvisie De Groene Zone” opgesteld (hierna te noemen: ‘de Gebiedsvisie Groene Zone’). Deze beperkte gebiedsvisie omvat de gehele tussen de dorpskernen van [plaats 1] en [plaats 2] gelegen “Groene Zone”, waarvan het gebied [straatnaam 1] / [straatnaam 2] een klein deel uitmaakt (ongeveer 6 hectare van 400 hectare in totaal).
3.9.
De Gebiedsvisie Groene Zone is op de raadsvergadering van 17 november 2021 besproken. Tijdens de raadsvergadering zijn verschillende opmerkingen over de ingebrachte gebiedsvisie gemaakt. Ook is door een raadslid aan de wethouder verzocht om te overwegen het voorstel met de drie verschillende gebieden op te knippen en apart een beperkte gebiedsvisie voor het gebied [straatnaam 1] / [straatnaam 2] te maken, waarbij ook de vraag is opgeworpen of de wethouder niet bang is dat de raad dadelijk ‘weer nat gaat bij de Afdeling’ door het zo breed te maken en ook ten aanzien van [straatnaam 1] misschien onvoldoende te onderbouwen.
3.10.
Op 16 maart 2022 zijn gemeenteraadsverkiezingen gehouden. Bij deze verkiezingen veranderden de politieke verhoudingen in de Gemeente, doordat een lokale politieke partij (die van meet af aan tegenstander was van het ontwikkelplan) één van de twee grootste politieke partijen werd. De Gemeente heeft vervolgens in april 2022 aan [eiser] bericht dat de vaststelling van de Gebiedsvisie Groene Zone wordt verplaatst tot na het zomerreces 2022, omdat dit een politiek gevoel dossier betreft en het nieuwe College een dergelijke beslissing moet dragen.
3.11.
Op 8 juli 2022 heeft de Afdeling bepaald dat op 15 september 2022 een mondelinge behandeling van de bodemprocedure zal plaatsvinden. Een verzoek tot nader uitstel van de Gemeente is afgewezen.
3.12.
De Gemeente heeft voorafgaand aan de zitting, op 2 september 2022, een nadere memorie in de bodemprocedure ingediend. De Gemeente heeft hierin betoogd dat, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voldoende zorgvuldig is voorbereid en voldoende is gemotiveerd, aangezien – kort gezegd – de drie door de voorzieningenrechter genoemde punten (te weten strijdigheid met bestaand beleid/motivering gewijzigde planologische inzichten, aantasting van de openheid van het [straatnaam 1] en de precedentwerking) bij de voorbereiding en de raadsbehandeling van het bestreden besluit zijn onderbouwd en besproken. Daarnaast heeft de Gemeente in de memorie nog op elk van deze drie punten een nadere toelichting gegeven. Verder is in de memorie toegelicht dat het perceel niet binnen het gebied “Noordrand” is gelegen en dat daarom, anders dan de voorzieningenrechter heeft aangenomen, de structuurvisie “ [visie] ” dus niet de verplichting bevat om een integrale gebiedsvisie op te stellen waarin het [straatnaam 1] wordt meegenomen. Ten slotte heeft de Gemeente erop gewezen dat het College in december 2021 een concept van de Gebiedsvisie Groene Zone had opgesteld en ter visie heeft gelegd, maar dat nog niet bekend is of en zo ja, wanneer die gebiedsvisie wordt vastgesteld.
3.13.
Het concept van de Gebiedsvisie Groene Zone is drie dagen later, op
5 september 2022, door het College verworpen.
3.14.
Na de mondelinge behandeling van 15 september 2022, heeft de Afdeling bij uitspraak van 7 december 2022 de beroepen van omwonenden gegrond verklaard en het besluit tot vaststelling van het Bestemmingsplan vernietigd. [2] Daartoe heeft de Afdeling allereerst overwogen dat de Gemeente de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling niet kenbaar heeft getoetst aan artikel 6.9 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland en het Bestemmingsplan in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de betogen die zich richten op de aantasting van het open karakter van het [straatnaam 1] en het voorkomen van precedentwerking slagen. Hiertoe heeft de Afdeling, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Open karakter [straatnaam 1]
(…)
9.3.
De Afdeling overweegt dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.
De Afdeling stelt vast dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 25 mei 2021 (…) in overweging 4.3 heeft geoordeeld dat de raad het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en niet zorgvuldig heeft voorbereid. De Afdeling ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De Afdeling stelt vast dat, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen en tussen partijen ook niet in geschil is, de raad jarenlang het standpunt heeft ingenomen dat de bouw van een woning op het perceel niet mogelijk is vanwege het belang van behoud van de openheid. Evenals de voorzieningenrechter is het de Afdeling niet duidelijk geworden welke gewijzigde planologische inzichten de raad tot het bestreden besluit hebben gebracht. Ook op de zitting heeft de raad hierover desgevraagd geen toereikende onderbouwing gegeven. Niet duidelijk is waarom de mogelijkheid van de bouw van een woning en de in het plan opgenomen mogelijkheden voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak, niet leiden tot een aantasting van de openheid van dit deel van het [straatnaam 1] , terwijl uit het standpunt van de raad valt af te leiden dat hij deze openheid nog steeds beschermenswaardig acht. Weliswaar is het ook zonder de vaststelling van het plan mogelijk om op het perceel vergunningvrij een bijgebouw van 130 m2 te bouwen, maar dat was eerder voor de raad geen reden om de bouw van een woning toe te staan. Ook is de Afdeling er, evenals de voorzieningenrechter, door hetgeen de raad heeft aangevoerd niet van overtuigd geraakt dat van het plan geen precedentwerking kan uitgaan, gelet op de gelijkenissen tussen dit perceel en het perceel dat hoort bij [adres] .
(…)
Overige beroepsgronden
10. De raad zal als gevolg van deze uitspraak opnieuw moeten bezien of, en zo ja, wat voor een plan het vaststelt voor het perceel. Om die reden behoeven de overige beroepsgronden over het gemeentelijke beleid in de structuurvisie " [visie] " en de Nota van Uitgangspunten voor de Groene Zone, geen bespreking meer. Die beroepsgronden gaan namelijk ook over het behoud van openheid van het gebied. Datzelfde geldt voor de beroepsgrond over het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2].”
3.15.
Na de vernietiging van het bestemmingsplan heeft het (nieuwe) College – ter uitvoering van de motie van 26 januari 2021 – een Beperkte Gebiedsvisie voor het gebied [straatnaam 1] / [straatnaam 2] opgesteld (hierna: ‘de Gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] ’). In deze gebiedsvisie is voorzien dat er naast het perceel van [eiser] ook nog op twee andere percelen in het gebied [straatnaam 1] / [straatnaam 2] een verdichting mogelijk is.
3.16.
Het College heeft het concept van de Gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] aan de gemeenteraad voorgelegd om ter inspraak vrij te geven. De raad is tijdens de raadsvergadering van 27 februari 2024 niet bereid gebleken om de beperkte gebiedsvisie vast te stellen. Een meerderheid van de raad stemde tegen het voorstel, met als belangrijkste bezwaren dat het plan zou leiden tot verdere verdichting van het gebied en in strijd is met het programma Groene Zone. Het College heeft de beperkte gebiedsvisie vervolgens teruggetrokken, bij gebrek aan voldoende politieke steun in de raad.
3.17.
[eiser] heeft de koopovereenkomst van het perceel eind 2024 ontbonden. Ook heeft [eiser] op 5 april 2024 de Gemeente schriftelijk aansprakelijk gesteld wegens schending van de Anterieure overeenkomst en onrechtmatig handelen. De Gemeente heeft betwist aansprakelijk te zijn.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:voor recht verklaart dat de Gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de Anterieure overeenkomst en dientengevolge schadeplichtig is jegens [eiser] ;
Subsidiair:voor recht verklaart dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dientengevolge schadeplichtig is jegens [eiser] ;
Primair en subsidiair:de Gemeente veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, begroot op € 514.441,-,
met – in alle gevallen – een veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 726,- aan kosten ter vaststelling van de schade, de buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente over de schadeposten en de proceskosten.
4.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat de Gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit artikel 4.1 van de Anterieure overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, aangezien de Gemeente heeft nagelaten om de geëigende juridisch-planologische procedures tijdig in gang te zetten en voortvarend af te ronden. Subsidiair stelt [eiser] dat de Gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheids-beginsel te schenden.
4.3.
De Gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van alle vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De concrete verwijten van [eiser] aan de Gemeente

5.1.
In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of de Gemeente een verplichting tot schadevergoeding aan [eiser] heeft op grond van niet-nakoming van een contractuele verplichting, althans op grond van onrechtmatig handelen. De eerste grondslag houdt verband met de Anterieure overeenkomst die [eiser] en de Gemeente eind 2020 met elkaar hebben gesloten in verband met het door het (toenmalige) College gesteunde bouwplan voor het perceel. In artikel 4.1 van de Anterieure overeenkomst heeft de Gemeente de bereidheid uitgesproken om, met inachtneming van haar publiekrechtelijke bevoegdheid, haar medewerking aan de realisatie van het bouwplan te verlenen. Ook is in artikel 4.1. overeengekomen dat de Gemeente zich naar vermogen zal inspannen om de geëigende juridisch-planologische procedures tijdig in gang te zetten en voortvarend af te ronden.
5.2.
In dit geval heeft College het in opdracht van [eiser] opgestelde concept Bestemmingsplan in 2020 in procedure gebracht, begin 2021 aan de gemeenteraad voorgelegd ter vaststelling en voor de raad verdedigd. De raad heeft het ingebrachte Bestemmingsplan vervolgens bij besluit van 26 januari 2021 vastgesteld. Uit de stellingen van [eiser] volgt dat zijn verwijten aan de Gemeente zich niet op deze periode richten, maar op de periode daarna, nadat beroep door omwonenden tegen het Bestemmingsplan was ingesteld. Meer concreet gaat het [eiser] , zo begrijpt de rechtbank, om het handelen van de Gemeente nadat de voorzieningenrechter op 25 mei 2021 het besluit tot vaststelling Bestemmingsplan had geschorst vanwege vastgestelde gebreken in de voorbereiding en de motivering van dat besluit.
5.3.
[eiser] stelt dat de uit artikel 4.1 voortvloeiende inspanningsverplichting met zich brengt dat de Gemeente tijdig geconstateerde gebreken in het Bestemmingsplan moet herstellen. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter bleek helder welke gebreken er waren. Het ging om de openheid van het gebied en de precedentwerking. Er moest worden onderbouwd welke gewijzigde planologische inzichten de raad ertoe hebben bewogen bebouwing op het perceel toe te staan, gelet op de eerder nagestreefde openheid van het gebied. Dit zijn motiveringsgebreken die bij uitstek kunnen worden hersteld, niet met een ad hoc onderbouwing, maar met een beleidsmatige onderbouwing in de vorm van een beperkte gebiedsvisie, waarin wordt toegelicht hoe de Gemeente de toekomst van het gebied voor zich ziet en waarom de woning van [eiser] daarin past. De Gemeente had dus een beperkte gebiedsvisie moeten opstellen, aldus – nog steeds – [eiser] .
5.4.
Volgens [eiser] heeft de Gemeente de fout gemaakt om na het vonnis van de voorzieningenrechter de ontwikkeling van [eiser] te betrekken in één totale gebiedsvisie voor de Groene zone, waarmee zodanig veel grote discussiepunten (zoals Avalex en de Amerikaanse Hoge School) naar binnen werden gehaald, dat het op voorhand onmogelijk werd om nog op tijd een vastgestelde gebiedsvisie bij de Afdeling in te leveren. De Gemeente heeft anderhalf jaar de tijd gehad om de benodigde motivering aan te vullen maar heeft dat nagelaten, terwijl zij wist welke gevolgen dat voor [eiser] zou hebben.
5.5.
[eiser] stelt dat de Gemeente hiermee niet aan haar verplichting heeft voldaan om zich naar vermogen in te spannen om de geëigende juridisch-planologische procedures voortvarend af te ronden. De Gemeente had een beperkte gebiedsvisie voor het gebied [straatnaam 1] / [straatnaam 2] moeten opstellen, zoals ook in de raadsmotie van 26 april 2021 was gevraagd. Met zo’n beleidsstuk waren volgens hem de door de voorzieningenrechter vastgestelde gebreken in het Bestemmingsplan voor de Afdeling tijdig en afdoende hersteld en was het Bestemmingsplan in de bodemprocedure niet vernietigd.
5.6.
[eiser] stelt verder dat hij door de tekortkoming van de Gemeente schade heeft geleden. De gestelde schade bestaat allereerst uit de vermeerderde waarde van € 440.373,- die de beoogde nieuwe woning zou hebben gehad. De woning zou, na de bouw, per 6 maart 2025 een waarde van € 1.440.000,- hebben gehad, tegen een totale investering (in bouwkosten, ontwikkelkosten en juridische kosten) van € 999.627,-. Daarnaast stelt [eiser] dat hij € 74.068,- aan onnodige voorbereidingskosten en advocaatkosten heeft gemaakt. Die kosten zouden volgens hem niet onnodig zijn geweest, als de Gemeente aan haar inspanningsverplichting had voldaan.
Uitleg van artikel 4.1 van de Anterieure overeenkomst: geen resultaatsverplichting
5.7.
Tussen partijen is in geschil of de Gemeente in dit geval haar uit artikel 4.1 voortvloeiende verplichtingen heeft geschonden. [eiser] heeft in dat verband onder meer gesteld dat het maar de vraag is in hoeverre de Gemeente met artikel 4.1 geen resultaatsverbintenis op zich heeft genomen. [eiser] wijst op de woorden ‘voortvarend afronden’. Ook wijst hij op artikel 20 van de Anterieure overeenkomst, waarin staat dat de overeenkomst wordt aangegaan voor de periode die nodig is om het project te realiseren en
eindigt op het moment dat het project overeenkomstig de goedgekeurde plannen is gereedgekomen(cursivering rechtbank) en de exploitant ( [eiser] ) zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst volledig heeft voldaan. [eiser] wijst op de schuingedrukte passage. Ter zitting heeft [eiser] nog aangevuld dat in het voortraject, bij het opstellen van de Anterieure overeenkomst, is besproken dat een beperkte gebiedsvisie nodig zou zijn en ook door de Gemeente zou worden opgesteld.
5.8.
Voor zover [eiser] wil betogen dat de Gemeente zich in de Anterieure overeenkomst tot het behalen van een positief resultaat (goedgekeurde plannen) heeft verbonden, wordt dat betoog niet gevolgd. De woorden ‘de Gemeente zal zich naar vermogen inspannen’ wijzen er al op dat slechts sprake is van een inspanningsverplichting, en niet van een resultaatsverplichting. Bovendien heeft [eiser] moeten begrijpen dat de Gemeente geen positief juridisch-planologisch eindresultaat aan [eiser]
kantoezeggen, en dat ook niet wilde doen. Rekening moet immers worden gehouden met het duale stelsel binnen de Gemeente, waarbij sommige bevoegdheden bij het College liggen maar andere weer bij de gemeenteraad. Zo heeft het College de bevoegdheid om in het kader van grondexploitatie – zoals hier – een privaatrechtelijke overeenkomst met een grondeigenaar aan te gaan, maar rust de (publiekrechtelijke) bevoegdheid tot vaststelling van het bestemmingsplan bij de gemeenteraad. De Gemeente heeft in artikel 4.1. ook kenbaar op de uit die bevoegdheidsverdeling voortvloeiende beperkingen gewezen, door te vermelden dat zij zich ‘met inachtneming van haar publiekrechtelijke bevoegdheid’ bereid verklaart om medewerking te verlenen aan het bouwplan. Daarnaast heeft de Gemeente in artikel 4.2 aansprakelijkheidsbeperkingen opgenomen voor het geval niet de benodigde goedkeuring van andere overheidsinstanties wordt verkregen of bestuursrechtelijke rechtsmiddelen van derden tot vernietiging van het bestemmingsplan leiden. Ook daaruit volgt duidelijk dat de Gemeente geen resultaatsverbintenis op zich neemt. Het beroep van [eiser] op artikel 20 leidt niet tot een ander oordeel. Dit artikel regelt alleen de looptijd van de Anterieure overeenkomst, en beoogt niet nader in te vullen welke verplichtingen partijen in het kader van die overeenkomst hebben. In dit artikel kan dus niet worden gelezen dat de Gemeente – anders dan uit artikel 4.1 blijkt – een resultaatsverplichting op zich neemt om voor een goedgekeurd project te zorgen.
5.9.
Evenmin volgt de rechtbank [eiser] in zijn stelling dat partijen concreet zijn overeengekomen dat de Gemeente een beperkte gebiedsvisie zou opstellen. Dit staat niet in artikel 4.1 en door [eiser] is ook niet onderbouwd dat (en hoe en wanneer) hierover concrete toezeggingen door de Gemeente zijn gedaan.
Het geschil over het wel of niet nakomen van de inspanningsverplichting
5.10.
Uitgangspunt is dan ook dat de Gemeente op grond van artikel 4.1 alleen een (algemeen omschreven) inspanningsverplichting op zich heeft genomen, om zich naar vermogen in te spannen de geëigende juridisch planologische procedures tijdig in gang te zetten en voortvarend af te ronden. Partijen verschillen van mening over de vraag wat die inspanningsverplichting in dit geval concreet inhield en of de Gemeente die verplichting in dit geval heeft geschonden, door na het vonnis van de voorzieningenrechter ervoor te kiezen een conceptgebiedsvisie voor de Groene Zone op te stellen en de door de voorzieningenrechter genoemde motiveringsgebreken in een nadere memorie proberen te herstellen.
5.11.
De Gemeente heeft in dat verband erop gewezen dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis ook (aanvullend) had overwogen dat hij bij zijn oordeel voorts betrekt dat hij het onzorgvuldig acht dat de Gemeente geen gevolg heeft geven aan het in de structuurvisie “ [visie] ” opgenomen beleidsvoornemen om een integrale gebiedsuitwerking voor de gehele Noordrand op te stellen, terwijl met de vaststelling van het Bestemmingsplan, anders dan voorheen, een keuze wordt gemaakt voor verdichting van een relatief open deel van het gebied. Dit aanvullende verwijt heeft partijen aanvankelijk op het verkeerde been gezet. In eerste instantie heeft de Gemeente hieruit afgeleid dat niet met een beperkte gebiedsvisie kon worden volstaan, maar dat een integrale gebiedsuitwerking voor de gehele Noordrand moest worden gemaakt. De Gemeente is vervolgens, vanwege de uitspraak van de voorzieningenrechter en de motie van 26 januari 2021, aan de slag gegaan met een beleidsmatige onderbouwing van de verdichting van het extensieve lint aan het [straatnaam 1] (de rechtbank begrijpt: De Gebiedsvisie Groene Zone). Voor de gehele Noordrand moest een apart traject worden opgezet, aldus – nog steeds – de Gemeente.
5.12.
De Gemeente heeft verder toegelicht dat mr. van der Werf (advocaat van de Gemeente) en mr. Norde (toenmalig advocaat van [eiser] ) pas later (de rechtbank begrijpt: in 2022, want toen is mr. van der Werf pas bij de bestuursrechtelijke procedure betrokken) en na herbestudering van de stukken hebben vastgesteld dat de aanvullende overweging over de ontbrekende gebiedsuitwerking voor de Noordrand op een feitelijke misslag berustte, omdat het [straatnaam 1] niet onder de Noordrand viel. De Gemeente en [eiser] zijn vervolgens in de bodemprocedure gezamenlijk opgetrokken in de beroepsprocedure bij de Afdeling. Zij hebben in de nadere memorie uitvoerig uiteengezet welke gewijzigde planologische inzichten aan het Bestemmingsplan ten grondslag lagen en hebben aan de Afdeling laten weten dat er een concept van een beperkte gebiedsvisie was opgesteld. Dit betoog is verworpen, want de Afdeling heeft het Bestemmingsplan in zijn uitspraak van 7 december 2022 vernietigd. Dit laatste neemt volgens de Gemeente niet weg dat zij zich (meer dan) voldoende heeft ingespannen om de geëigende juridisch-planologische procedures voortvarend af te ronden.
De vorderingen van [eiser] stranden op het ontbreken van causaal verband tussen zijn schade en de nalatigheid die hij de Gemeente verwijt
5.13.
Ook gelet op het hiervoor omschreven gemotiveerde betoog van de Gemeente, is het nog geenszins evident dat de Gemeente zich onder de gegeven omstandigheden onvoldoende naar vermogen heeft ingespannen om de geconstateerde (motiverings)gebreken in het Bestemmingsplan te herstellen en vernietiging van het Bestemmingsplan te voorkomen. Andersom is ook nog niet op voorhand evident dat de Gemeente niets meer of anders had kunnen doen dan zij heeft gedaan. De rechtbank zal echter niet nader ingaan op de vraag of de Gemeente de uit artikel 4.1. voortvloeiende inspanningsverplichting wel of niet voldoende is nagekomen. De reden daarvoor is de volgende.
5.14.
De te beantwoorden vraag in deze procedure is of de Gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Een verplichting tot schadevergoeding op grond van wanprestatie als bedoeld in artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat er causaal bestaat tussen de gestelde tekortkoming van de Gemeente en de door [eiser] gevorderde schade. Voor een verplichting tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW, is dat niet anders. De stelplicht en de bewijslast van dit causaal verband liggen bij [eiser] . [3] [eiser] moet voldoende feiten en omstandigheden stellen waaruit afgeleid kan worden dat de schade niet zou zijn ontstaan, indien de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaats gevonden (het zogenoemde
condicio sine qua non-verband).
5.15.
Volgens [eiser] bestaat de tekortkoming van de Gemeente eruit dat de Gemeente heeft nagelaten om na het vonnis van de voorzieningenrechter een beperkte gebiedsvisie voor [straatnaam 1] / [straatnaam 2] op te stellen. Zijn schade vloeit eruit voort dat het Bestemmingsplan door de Afdeling is vernietigd en hij zijn bouwplan niet heeft kunnen realiseren. De vraag die moet worden beantwoord is of dit laatste niet was gebeurd in de (hypothetische) situatie waarin de Gemeente na 25 mei 2021 gelijk een beperkte gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] had opgesteld en in procedure had gebracht.
5.16.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] niet concreet heeft ingevuld hoe die (hypothetische) beperkte gebiedsvisie eruit had gezien. Wel staat vast dat de Gemeente eind 2023/begin 2024 alsnog, in ongeveer vier tot vijf maanden tijd, de Gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] heeft opgesteld, ter uitvoering van de motie van 26 januari 2021. [eiser] heeft het voorontwerp van deze beperkte gebiedsvisie als productie 31 overgelegd. Naar de rechtbank begrijpt, stelt [eiser] dat de Gemeente (het College) al direct na 25 mei 2021 een dergelijke gebiedsvisie had moeten maken en in procedure had moeten brengen.
5.17.
De Gemeente heeft – terecht – erop gewezen dat ook in die (hypothetische) situatie twee hobbels te nemen zouden zijn geweest. De bevoegdheid tot het vaststellen van een gebiedsvisie ligt bij de gemeenteraad. De gemeenteraad had dus bereid moeten zijn om de Gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] vast te stellen. Bovendien had die gebiedsvisie dan ook tot een andere uitkomst in de bodemprocedure bij de Afdeling moeten leiden.
5.18.
Bij de beoordeling of deze beide hobbels succesvol zouden zijn genomen als de Gemeente had gehandeld zoals [eiser] bepleit, kan niet voorbij worden gegaan aan de totstandkomingsgeschiedenis van het huidige Bestemmingsplan. Tussen partijen staat als onweersproken vast dat de gemeenteraad jarenlang als bestendig beleid heeft gehanteerd dat vanwege het behoud van het open karakter van het gebied geen bebouwing op het perceel werd toegestaan. Dit blijkt ook uit de uitspraken van de voorzieningenrechter en de Afdeling, waarin valt te lezen dat de Gemeente zich in eerdere beroepsprocedures over eerdere bestemmingsplannen (gevoerd in 1998 en 2014) telkens in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat woningbouw op het perceel niet passend is en inbreuk zou maken op het open karakter van het gebied. [4] De Gemeente heeft verder – onweersproken – aangevoerd dat toenmalig wethouder [wethouder] in 2018 in dit specifieke geval een uitzondering op dit bestendige beleid heeft willen maken, met zijn steun aan het bouwplan van [eiser] , maar dat de wethouder ook toen al veel moeite heeft moeten doen om het Bestemmingsplan op 26 januari 2021 door de raad vastgesteld te krijgen, onder meer vanwege de discussie over de aantasting van het open karakter. Volgens de Gemeente was het ook toen al ‘kantje boord’.
5.19.
De Gemeente heeft er verder (onweersproken) op gewezen dat in het toen vastgestelde Bestemmingsplan alleen op het perceel een gebouw werd toegevoegd aan het bebouwingslint van het [straatnaam 1] , terwijl de in 2023 ontworpen Gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] op drie plekken verdichting mogelijk maakte. Vast staat dat hiervoor eind 2024 binnen de (nieuwe) gemeenteraad onvoldoende politieke steun was te vinden. Volgens de Gemeente is de kans ook klein dat de oude gemeenteraad wél met een dergelijke gebiedsvisie akkoord had willen gaan, omdat de oude raad in 2021 alleen een uitzondering maakte voor dit bouwplan van [eiser] .
5.20.
[eiser] heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting van de Gemeente onvoldoende onderbouwd dat dat de oude gemeenteraad – anders dan de nieuwe raad – wel bereid zou zijn geweest om over te gaan tot vaststelling van de Gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] . Dat de raad in januari 2021 wel bereid bleek met het bouwplan van [eiser] in te stemmen is onvoldoende, gelet op:
  • de vaststaande omstandigheid dat in 2024 onvoldoende steun was te vinden in de ‘nieuwe’ gemeenteraad voor de Gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] omdat het plan zou leiden tot verdere verdichting van het gebied en in strijd zou zijn met het programma Groene Zone,
  • de omstandigheid dat de ‘oude’ gemeenteraad – zo blijkt uit haar stellingen in de bestuursrechtelijke procedure maar ook de motie van 26 januari 2021 – het behoud van groen en de openheid van het gebied eveneens belangrijk vond,
  • de gemotiveerde stelling van de Gemeente dat de raad destijds alleen voor dit bouwplan een uitzondering wilde maken en die uitzondering al moeizaam door de raad kwam, en
  • de onweersproken omstandigheid dat met de gebiedsvisie niet op één maar op drie locaties een bebouwing aan het gebied zou worden toegevoegd.
Gelet op deze omstandigheden ligt het op de weg van [eiser] om meer concreet te onderbouwen dat het was gelukt om de eerste (politieke) hobbel (vaststelling van de gebiedsvisie door de raad) te nemen. Dat heeft hij niet (voldoende) gedaan.
5.21.
Maar ook als (veronderstellendenwijs) met [eiser] wordt aangenomen dat de raad wel vóór de zitting in de bodemprocedure van 15 september 2022 tot vaststelling van een beperkte gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] zou zijn overgegaan, is het naar het oordeel van de rechtbank niet (voldoende) aannemelijk dat dit tot een andere uitkomst van de bodemprocedure had geleid. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.22.
Zoals hiervoor al is overwogen, was een belangrijke juridisch-planologische horde voor het bouwplan van [eiser] dat de Gemeente jarenlang als bestendig beleid woningbouw op het perceel had geweigerd, omdat dit niet paste binnen het stedenbouwkundig patroon van extensieve bebouwing en inbreuk zou maken op het groene en open karakter van het gebied. De Gemeente heeft onweersproken gesteld dat in het Bestemmingplan nauwelijks op die voorgeschiedenis werd ingegaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen afwijken van staand beleid en tot een andere bestemming en regels voor gronden komen [5] , maar de raad heeft op grond van artikel 3:46 Awb wel een motiveringsplicht. Naar het oordeel van de rechtbank is de kern van zowel de uitspraak van de voorzieningenrechter als van de uitspraak van de Afdeling dat de Gemeente in strijd met deze motiveringsplicht onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in het nieuwe Bestemmingsplan wel bebouwing op het perceel werd toegestaan, terwijl dit eerder – als bestendig beleid – niet werd toegestaan vanwege de openheid van het gebied én uit het standpunt van de Gemeente bleek dat de raad de openheid van het gebied nog steeds beschermingswaardig acht. Door de omwonenden/appellanten was betoogd dat die niet-gemotiveerde ommezwaai willekeurig en onzorgvuldig is.
5.23.
De Gemeente heeft in deze procedure de nadere memorie overgelegd die zij destijds bij de Afdeling heeft ingediend. In die memorie heeft de Gemeente onder meer nader uiteengezet dat en waarom de raad zich op het standpunt stelde dat het toevoegen van het beoogde bouwvlak past binnen het karakter van extensieve lintbebouwing en dat deze bebouwing het open en groene karakter van het gebied niet aantast. Uit het vonnis van de Afdeling van 7 december 2022 volgt dat de Afdeling de aangedragen argumenten niet als voldoende heeft aanvaard en niet voldoende onderbouwd heeft geacht welke gewijzigde planologische inzichten maakten dat het bestaande beleid voor het perceel (geen bebouwing vanwege behoud van de openheid van het gebied) werd verlaten. [eiser] stelt weliswaar dat de Gemeente die gewijzigde planologische inzichten wel voldoende had onderbouwd met een beperkte gebiedsvisie voor het gebied [straatnaam 1] / [straatnaam 2] , maar [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt welke materiële planologische nieuwe inzichten dan in die gebiedsvisie zouden hebben gestaan, die de Afdeling wel zouden hebben kunnen overtuigen. Naar de rechtbank begrijpt, vond de gemeenteraad ook in 2021 immers – evenals voorheen – dat de openheid en het groene karakter van het [straatnaam 1] en het stedenbouwkundig patroon van het extensieve karakter van de lintbebouwing moesten worden gehandhaafd. Het is niet gesteld dat dit uitgangspunt in een beperkte gebiedsvisie door de raad zou zijn verlaten. Ook dan zou de raad dus deugdelijk hebben moeten motiveren hoe de thans toegestane bebouwing op het perceel zich tot deze doelstellingen en het eerdere vaststaande beleid verhoudt. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt met welke concrete planologische argumenten de raad dit had kunnen onderbouwen, anders dan met de feitelijke argumenten die in de memorie zijn aangevoerd, maar die, zo volgt uit de uitspraak van 7 december 2022, door de Afdeling niet als een toereikende motivering van de afwijking van het eerdere beleid zijn aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] hiermee tegenover de betwisting van de Gemeente onvoldoende onderbouwd dat het inbrengen van een beperkte gebiedsvisie ertoe zou hebben geleid dat de Afdeling in de bodemprocedure tot een ander oordeel zou zijn gekomen en het besluit tot vaststelling van het Bestemmingsplan niet wegens gebreken in de voorbereiding en de motivering (als bedoeld in de artikel 3:2 en 3:46 Awb) zou hebben vernietigd.
5.24.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat door [eiser] onvoldoende is onderbouwd dat er causaal (
condicio-sine-qua-non) verband bestaat tussen de door hem geleden schade en de schending van de inspanningsplicht die hij aan de Gemeente verwijt. Ook als de Gemeente had gedaan wat [eiser] bepleit en lopende de beroepsprocedure een beperkte Gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] had opgesteld, had dat de uitkomst van de beroepsprocedure niet anders gemaakt. Ook dan had hij zijn bouwplan niet kunnen realiseren.
5.25.
Het voorgaande geldt eveneens voor zover [eiser] zijn vorderingen (subsidiair) op een onrechtmatig handelen van de Gemeente baseert. Hetgeen hij de Gemeente feitelijk aan onrechtmatig handelen verwijt is in de kern genomen niet anders dan wat hij de Gemeente in het kader van de niet-nakoming van de Anterieure overeenkomst verwijt, namelijk dat de Gemeente tijdig de motiveringsgebreken in het aangenomen Bestemmingsplan had moeten herstellen door middel van een beperkte gebiedsvisie [straatnaam 1] / [straatnaam 2] . Ook hiervoor geldt dus dat er geen schadevergoedingsplicht aan de kant van de Gemeente bestaat, omdat causaal verband tussen de verweten gedraging en de door [eiser] geleden schade ontbreekt.
5.26.
Nu de vorderingen van [eiser] al op grond van het bovenstaande moeten worden afgewezen, kan het beroep van de Gemeente op de exoneratiebedingen in de artikelen 4.2 en 10 van de Anterieure overeenkomst onbesproken blijven.
De proceskosten
5.27.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van de Gemeente begroot op in totaal € 10.071,- (€ 2.889,- aan griffierecht, € 7.004,- (2 punten x tarief VII € 3.502,-) aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten), plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de in de beslissing genoemde ingangsdatum.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van de Gemeente begroot op € 10.071,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. [eiser] moet € 92,- en de kosten van betekening extra betalen als de kosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan en het vonnis daarna wordt betekend.
6.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 6.2 en 6.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025. [6]

Voetnoten

3.Zie o.a. Hoge Raad 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7351 en Hoge Raad 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1434
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1545
6.type: 2431