In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 12 juni 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen twintig weken te beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden en heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld in de eerdere uitspraak. De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,-. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 31 maart 2025.