ECLI:NL:RBDHA:2025:6897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
09-203412-24 en 09-069057-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op de Primera en heling van een auto door een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewapende overval op de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel op 15 juni 2024. De verdachte is geboren in 2007 en is ingeschreven op een adres in Gouda. Tijdens de overval waren de overvallers gewapend met een alarmpistool en een mes, en hebben zij onder bedreiging geld en sigaretten weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en afpersing, en heeft hem een jeugddetentie opgelegd van 250 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische profiel en eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-203412-24 en 09-069057-23 (tul)
Datum uitspraak: 17 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 7 januari 2025 (pro forma) en 3 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. W.M. Shreki te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 3 april 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
medeplegen van een diefstal met geweld, gepleegd op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk aan den IJssel, dan wel de medeplichtigheid daaraan;
medeplegen van een afpersing, gepleegd op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk aan den IJssel;
medeplegen van het voorhanden hebben van een alarmpistool, gepleegd op 15 juni 2024, dan wel in de maand juni 2024, te Nieuwerkerk aan den IJssel;
medeplegen van een diefstal van een auto, gepleegd in de periode van 14 tot en met 15 juni 2024 te Gouda, dan wel de opzet/schuldheling van deze auto.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit, subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
3.3
Vrijspraak feit 3
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met zijn medeverdachten op 15 juni 2024, dan wel in de maand juni 2024, een alarmpistool voorhanden heeft gehad. Voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is allereerst vereist dat de verdachte het wapen in de ten laste gelegde periode bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
In het geval dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen is ten laste gelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Daarnaast moet komen vast te staan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor weergegeven zin.
Op 15 juni 2024 heeft er een overval plaatsgevonden op de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel. Bij deze overval heeft één van de overvallers een alarmpistool gebruikt. Op dit alarmpistool is DNA van de verdachte en zijn medeverdachten aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij een keer het alarmpistool heeft vastgehouden, maar hij heeft ontkend dat hij dit alarmpistool voorhanden heeft gehad op 15 juni 2024.
Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op enig moment het alarmpistool in zijn handen heeft gehad, kan niet met zekerheid worden vastgesteld wanneer en waar dit is geweest. De verklaring van de verdachte hierover, dat hij een paar dagen voordat de overval plaats vond het alarmpistool heeft vastgehad, is daarvoor onvoldoende. Evenmin kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte zich ervan bewust was dat bij de overval op 15 juni 2024 een alarmpistool gebruikt zou worden en dat hij over dat alarmpistool kon beschikken. Nu ander bewijs voor het moment en de plaats van het voorhanden hebben ontbreekt, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het alarmpistool in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad. De verdachte wordt van dit feit daarom vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
Vastgesteld kan worden dat op 15 juni 2024 drie personen de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel zijn binnengestormd met het doel om de Primera te overvallen. De drie overvallers waren gekleed in identieke regenpakken en waren bewapend met een mes en een alarmpistool. De medewerkers van de Primera, maar ook de klanten die nog aanwezig waren, zijn met deze wapens bedreigd. Ook heeft er een gevecht plaatsgevonden tussen twee van de drie overvallers en de eigenaar van de Primera.
De verdachte heeft verklaard dat hij niets met de overval te maken had. Verder heeft hij daarover niet willen verklaren of zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is de vraag of de verdachte één van deze drie daders is geweest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de overvallers uit de Primera zijn gevlucht en dat zij in de Primera het alarmpistool en de tas met geld en sigaretten hebben achtergelaten. Het alarmpistool is nader onderzocht. Bij het onderzoek van het DNA-materiaal op het alarmpistool is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal vier personen op de bodemplaat van het patroonmagazijn, op de bovenzijde van het patroonmagazijn, op de slede en op de trekker van het alarmpistool. De verdachte is daarvan een mogelijke donor. De verdachte heeft ter zitting bekend dat het kan kloppen dat zijn DNA op het alarmpistool is aangetroffen, omdat hij het pistool een keer heeft aangeraakt.
Er is niet alleen mogelijk DNA van de verdachte aangetroffen, maar ook mogelijk DNA van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft bij de politie een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij één van de overvallers was. Hij heeft ook verklaard dat hij de bestuurder was van de vluchtauto.
In het dossier bevinden zich meerdere processen-verbaal met daarin de beschrijving van het onderzoek naar de telefoongegevens van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte op de dag van de overval op 15 juni 2024 in totaal 162 belcontacten had. Er was in totaal 25 keer contact met ene “ [bijnaam] ”. Het telefoonnummer behorende bij dit contact is de medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft de telefoon 7 of 8 keer contact gehad met het telefoonnummer dat aan de medeverdachte [medeverdachte 1] toebehoort. Een ander opvallend gegeven is dat ten tijde van de overval geen activiteit werd vastgelegd met dit toestel en dat er 19 zoekitems waren over de gewapende overval. Ook heeft de verdachte na de overval meerdere chatgesprekken gevoerd die over de overval gaan: de verdachte ging zijn best doen om niet gepakt te worden en er zou een inval in zijn huis komen. Ook laat de verdachte weten dat hij ‘heet’ is. Daarnaast vindt er tussen 17 en 18 juni 2024 een chatgesprek plaats tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] . Het gesprek begint met een verzonden krantenbericht van de verdachte naar medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit krantenartikel gaat over de gewapende overval op de Primera te Nieuwerkerk aan den IJssel gepleegd op 15 juni. Het gesprek gaat over een aangetroffen auto die nog niet schoon was gemaakt. Ook wordt er gesproken over gevangenisstraffen, en dat ze de gannoe (pistool) en de auto kwijt zijn. Ook hebben de verdachte en zijn medeverdachte het in dit gesprek over vluchten naar Marokko.
De verdachte heeft op vragen over zijn betrokkenheid te kennen gegeven dat hij niets met de overval te maken had. Verder heeft hij geweigerd vragen te beantwoorden dan wel zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De beschreven feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leidde rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte als medepleger bij de overval op de Primera betrokken is geweest. De verdachte en zijn medeverdachten hebben naar het oordeel van de rechtbank gezamenlijk uitvoering gegeven aan de overval en de geweldshandelingen tegen de eigenaar van de Primera en elkaar versterkt in hun handelen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten heeft gehandeld.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van een voltooide overval of dat er sprake was van een poging daartoe.
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed – een en ander als bedoeld in artikel 310 Sr – is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Voorts is van belang of de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn te beschouwen als gericht op voltooiing van een diefstal. Ongestoord bezit van het desbetreffende voorwerp is echter geen vereiste.
De verdachte is met zijn medeverdachten de Primera binnengestormd. Zij hebben onder dreiging van een mes en een alarmpistool de medewerkers van de Primera gedwongen om de kassa en de kasten open te maken, waarna één van de overvallers de meegebrachte tas heeft gevuld met geld en sigaretten. Nadat er een worsteling met de eigenaar van de Primera had plaatsgevonden, zijn de overvallers weggerend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachte en zijn medeverdachten door te dreigen met de wapens en de meegebrachte tas te vullen zich feitelijke heerschappij over het geld en de sigaretten verschaft en is er sprake van een voltooide diefstal met geweld en dreiging van geweld. Hun gedragingen zijn daarmee naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als een voltooide diefstal en afpersing met geweld. Dat de verdachte en zijn medeverdachten zijn weggerend na het gevecht en de buiten hebben achtergelaten maakt dat niet anders.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.6
Bewijsoverweging feit 4
De verdachte wordt er ook van verdacht dat hij de vluchtauto (Mazda) heeft gestolen, dan wel dat hij deze heeft geheeld. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de auto. De verdachte is niet aangetroffen bij de auto en ook anderszins is voor betrokkenheid bij de diefstal van de auto geen bewijs aangetroffen. De rechtbank zal de verdachte om die reden vrijspreken van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is voorts wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte samen met zijn medeverdachten de auto heeft geheeld. Zoals hierboven al uiteen is gezet, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval op de Primera op 15 juni 2024. Getuigen hebben gezien dat de drie daders direct na de overval zijn gevlucht in de Mazda. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een van de overvallers was. Gelet op die omstandigheden, en in aanmerking gekomen dat de overval op klaarlichte dag is uitgevoerd, had de verdachte tenminste kunnen en moeten vermoeden dat de vluchtauto uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht daarom het medeplegen van schuldheling wettig en overtuigend bewezen.
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met anderen, sigaretten en geld, die aan Primera, gevestigd op de [adres 2] en/of [naam 1] , toebehoorden, heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [naam 1] en medewerkers van de Primera, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door:
- een mes en een alarmpistool te tonen en op genoemde [naam 1] en diens medewerkers te richten en
- te schreeuwen 'maak de kassa open!' en 'waar is de kluis?' en 'maak de kluis open' en 'geef geld en sigaretten', en
- geld uit de kassalade te pakken en
- genoemde [naam 1] tegen het hoofd te slaan en te schoppen en
- genoemde [naam 1] met een alarmpistool, in het gezicht, te slaan en
- een kruik op het hoofd van genoemde [naam 1] stuk te slaan;
2
hij op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [naam 1] en medewerkers van de Primera heeft gedwongen tot de afgifte van geld en sigaretten, die aan die [naam 1] en/of Primera, gevestigd op de [adres 2] , toebehoorden, door:
- een mes en een alarmpistool te tonen en op genoemde [naam 1] en diens medewerkers te richten en
- te schreeuwen 'maak de kassa open!' en 'waar is de kluis?' en 'maak de kluis open' en 'geef geld en sigaretten', en
- genoemde [naam 1] tegen het hoofd te slaan en te schoppen en
- genoemde [naam 1] met een alarmpistool, in het gezicht, te slaan en
- een kruik op het hoofd van genoemde [naam 1] stuk te slaan;
4
subsidiair:
hij
op15 juni 2024 te Gouda en te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een ander, een personenauto (Mazda, kenteken ( [kenteken] ) , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 131 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht;
- een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, bij een veroordeling, geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft geen bezwaar tegen een deels voorwaardelijke jeugddetentie, maar zonder het opleggen van een avondklok en elektronisch toezicht als bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de Primera op 15 juni 2024. De overvallers zijn tegen sluitingstijd met handschoenen aan en gekleed in regenpakken, die de dag ervoor zijn aangeschaft, de Primera binnengerend. Op dat moment waren verschillende klanten in de Primera aanwezig. Twee van de drie overvallers waren bewapend met een alarmpistool en een groot mes. Zij hebben onder dreiging van deze wapens sigaretten uit de kast en geld uit de kassa weggenomen. Klanten zijn bedreigd en aan de kant geduwd. Tijdens de overval is het tussen de overvallers en de medewerkers van de Primera tot een gevecht gekomen, waarbij één van de medewerkers letsel heeft opgelopen. De overvallers zijn daarna zonder buit de Primera ontvlucht. Een dergelijke brute overval is een buitengewoon ernstig strafbaar feit en veroorzaakt heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze angstaanjagende ervaringen. Bovendien heeft een dergelijk feit ook zijn weerslag op het gevoeld van veiligheid van de samenleving in het algemeen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de heling van een auto. De verdachte er aldus aan bijgedragen dat de auto buiten het bereik van de rechtmatige eigenaar bleef.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch rapport van drs. M. de Bree (GZ-psycholoog) van 24 januari 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel ten nadele van de perceptuele vermogens en van een ongespecificeerde disruptieve impuls beheersings- of andere gedragsstoornis. In algemene zin brengen de zwakke perceptuele vermogens van de verdachte met zich dat hij verminderd de gevolgen van zijn gedrag overziet en dat hij zijn gedrag minder goed kan organiseren. Hij heeft moeite met zelfsturing en is daardoor geneigd zich door anderen te laten beïnvloeden. Het risico op recidive wordt als matig ingeschat.
De verdachte heeft al de nodige begeleiding gehad van de jeugdreclassering en een coach maar hij is er daarbij niet in geslaagd zijn houding en gedrag daadwerkelijk te verbeteren en doelen te realiseren. Hij neemt geen verantwoordelijkheid, heeft mooie plannen maar slaagt er niet in die voldoende te realiseren. De verdachte is vooral gebaat bij duidelijke aansturing en monitoring bij het realiseren van zijn dagbesteding. Ook heeft hij begeleiding nodig bij het kiezen voor sociale contacten. Naast het realiseren van dagbesteding en sociale contacten dient, bij bewezenverklaring, een delictscenario met de verdachte besproken te worden zodat specifieke triggers aandacht kunnen krijgen in zijn begeleiding. De psycholoog adviseert dan ook de begeleiding door de huidige ambulant begeleider van Its4sure voort te zetten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 maart 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er sprake is van een hoog algemeen recidiverisico en van een dynamisch risico van midden. De Raad maakt zich zorgen om de verdachte op het gebied van met name agressie en relaties, als blijkt dat hij betrokken is bij het feit waarvan hij verdacht wordt. De Raad heeft momenteel weinig zicht op de relaties die de verdachte aangaat. Het baart de Raad zorgen dat de huidige verdenking wederom in vereniging is gepleegd. De verdachte heeft sinds een aantal weken een vaste dagbesteding in de vorm van vijf dagen school en stage. Hij heeft het naar zijn zin en is gemotiveerd. De Raad ziet een voorzichtige verandering in de goede richting bij de verdachte, ook op het gebied van zelfinzicht. De Raad merkt daarbij echter op dat het gaat om nog prille ontwikkelingen. De verdachte zal in de komende periode moeten laten zien dat hij dit vol kan houden en dat hij nog meer stappen kan maken in de goede richting en aan de bel kan trekken bij zijn coach of jeugdreclasseerder als het wat minder goed gaat. De Raad vindt het belangrijk dat de betrokken hulpverlening streng toezicht houdt en duidelijke kaders schept voor de verdachte. Gezien de ernst van de verdenking is de Raad van mening dat een stevige stok achter de deur noodzakelijk en passend is. Om die reden adviseert de Raad een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf.
Ter zitting heeft de deskundige werkzaam bij de William Schrikker Stichting naar voren gebracht dat school momenteel erg goed verloopt. Alleen de stage is nog niet geregeld. De verdachte is daar druk mee bezig. De verdachte laat wel zien dat hij het strakke kader vanuit zijn schorsing steeds moeilijk vol te houden vindt. De verdachte weet dat hij meer vrijheden kan verdienen. Het blijft voor de verdachte belangrijk dat hij sturing geboden krijgen. Hij blijft namelijk de grenzen opzoeken.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin geldt als uitgangspunt bij een overval op een winkel een jeugddetentie vanaf vier maanden. Er kan sprake zijn van strafverhogende omstandigheden. Die zijn er in dit geval. Er is gedreigd met wapens, er is fysiek geweld toegepast en letsel veroorzaakt, er is sprake van medeplegen, er waren ten tijde van de overval veel klanten in de winkel aanwezig die ongewild getuige zijn geweest en de feiten hebben zich op klaarlichte dag afgespeeld.
Het uitgangspunt voor schuldheling van een auto is een taakstraf vanaf 20 uur.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, de mate van geweld dat is gebruikt en het gegeven dat er wapens zijn gebruikt. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling doormaakt. Het gaat goed op school en hij heeft goed contact met zijn coach en jeugdreclasseerder. De rechtbank acht het niet in het belang van de verdachte als deze ontwikkeling doorkruist wordt door een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank acht het van groot belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opleggen, zodat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten. Ten opzichte van de door de officier van justitie geëiste staf komt dit neer op een lagere staf voor zover het betreft de voorwaardelijke jeugddetentie. Daarbij speelt ook een rol dat de rechtbank ten aanzien van de verdachte één feit minder bewezen acht.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 250 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering zijn daarbij passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte ook een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een diefstal met geweld en een afpersing met geweld. Uit de rapportages van de Raad en de psycholoog komt naar voren dat de verdachte verminderd de gevolgen van zijn gedrag overziet en dat hij zijn gedrag minder goed kan organiseren. De verdachte onderschat potentiële risico’s in situatie. Het risico op recidive wordt midden tot hoog ingeschat. De rechtbank is daarom van oordeel, mede gelet op de ernst van de feiten, dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.506,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 2] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door M. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 3] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door M. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk voor toewijzing vatbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vanwege de bepleite vrijspraak primair bepleit tot niet-ontvankelijkheid van de vorderingen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vorderingen van [naam 2] en [naam 3] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat deze vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Meer subsidiair verzoekt de rechtbank om deze vorderingen sterk te matigen.
Ter zake van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] refereert de verdediging zich subsidiair.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.506,45, bestaande uit € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade.
De vorderingen van de benadeelde partijen [naam 2] en [naam 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vorderingen is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vorderingen toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover één van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.506,45, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] en € 1.500,- ten behoeve van de slachtoffers [naam 3] en [naam 2] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.Het inbeslaggenomen voorwerp

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de inbeslaggenomen telefoon aan de verdachte terug te geven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09-069057-23 door de kinderrechter van de rechtbank Den Haag op 25 augustus 2023 voorwaardelijke opgelegde taakstraf van 30 uren, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank op 25 augustus 2023, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
de eendaadse samenloop van
feit 1 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
feit 2:
medeplegen van afpersing;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van schuldheling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
250 (tweehonderdvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (131 dagen), geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
119 (honderdnegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich meldt bij William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Amsterdam en zich daarna gedurende de proeftijd op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. zal meewerken aan een coachingstraject van Its4Sure of een soortgelijke instelling;
3. gedurende de eerste vier maanden van de proeftijd tussen 20:30 uur en 07:00 uur aanwezig is op de navolgende locatie: [adres 1] [postcode] te Gouda, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Gedurende die periode mag de verdachte de woning enkel onder begeleiding van een volwassene verlaten. De jeugdreclassering kan de tijden van de avondklok aanpassen indien zij dit noodzakelijk acht;
4. gedurende de proeftijd onderwijs of een andere passende dagbesteding volgt;
5. zal meewerken aan het maken van een weekplanning, samen met de jeugdreclassering en/of een coach en/of een door de jeugdreclassering aangewezen persoon;
6. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
de medeverdachten:
- [medeverdachte 1] ( [geboortedatum 2] 2007);
- [medeverdachte 2] ( [geboortedatum 3] 2006);
de slachtoffers:
- [naam 1] ( [geboortedatum 4] 1964);
- [naam 2] ( [geboortedatum 5] 2005);
- [naam 3] ( [geboortedatum 6] 1995);
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
7. zich ter controle van bovengenoemde voorwaarden onder elektronisch toezicht stelt voor een maximale duur van vier maanden;
geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 3.506,45, bestaande uit € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 3.506,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 1.500,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 1.500,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 3163193, Apple iPhone).
de vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van 25 augustus 2023 in de zaak met parketnummer 09-069057-23;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. de Kleine, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2025.