ECLI:NL:RBDHA:2025:6923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
09-200301-24 en 09-355423-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op Primera en diefstal van een auto door een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewapende overval op de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel op 15 juni 2024. De verdachte is geboren in 2006 en heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, onder bedreiging van een alarmpistool en een mes, de medewerkers van de winkel heeft gedwongen om geld en sigaretten af te geven. Tijdens de overval zijn klanten bedreigd en is er fysiek geweld gebruikt, wat heeft geleid tot letsel bij een van de medewerkers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 250 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hebben geleden door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-200301-24 en 09-355423-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 17 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzittingen van 4 oktober 2024, 4 december 2024 en 20 februari 2025 (alle pro forma) en 3 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. C. Ihataren te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarvan de tenlastelegging met het parketnummer 09-200301-24 is gewijzigd op de terechtzitting van 3 april 2025. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (parketnummer 09-200301-24)
medeplegen van een diefstal met geweld, gepleegd op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk aan den IJssel, dan wel de poging daartoe;
medeplegen van een afpersing, gepleegd op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk aan den IJssel, dan wel de poging daartoe;
medeplegen van het voorhanden hebben van een alarmpistool, gepleegd op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk aan den IJssel;
medeplegen van een diefstal van een auto, gepleegd in de periode van 14 tot en met 15 juni 2024 te Gouda, dan wel de opzet/schuldheling van deze auto.
Dagvaarding II (parketnummer 09-335423-24)
medeplegen van verduistering, gepleegd in de periode van 16 juni 2023 tot en met 3 juli 2023 te Gouda.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding 1 onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde en het bij dagvaarding II ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en 2 subsidiair en het bij dagvaarding II ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Vrijspraak dagvaarding I, feit 3
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met zijn medeverdachten op 15 juni 2024 een alarmpistool voorhanden heeft gehad. Voor een veroordeling wegens het voorhanden
hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is allereerst vereist dat de verdachte het wapen op de ten laste gelegde datum bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
In het geval dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen is ten laste gelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Daarnaast moet komen vast te staan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor weergegeven zin.
Op 15 juni 2024 heeft er een overval plaatsgevonden op de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel. Bij deze overval heeft één van de overvallers een alarmpistool gebruikt. Op dit alarmpistool is DNA van de verdachte en zijn medeverdachten aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij een keer het alarmpistool heeft vastgehouden, maar hij heeft ontkend dat hij wist dat bij de overval een alarmpistool zou worden gebruikt en dat hij dit alarmpistool voorhanden heeft gehad ten tijde van de overval. Hij zou het pistool tijdens de overval slechts uit de handen van [naam 1] hebben willen trekken, maar ten tijde van de overval droeg de verdachte handschoenen.
Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op enig moment het alarmpistool in zijn handen heeft gehad, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wanneer dit is geweest. De verklaring van de verdachte hierover, dat hij denkt dat hij kort voor de overval het alarmpistool heeft vastgehad, is daarvoor onvoldoende. Nu ander bewijs voor het moment van het voorhanden hebben ontbreekt, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het alarmpistool in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad. De verdachte wordt van dit feit daarom vrijgesproken.
3.4
Vrijspraak dagvaarding II
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 16 juni 2023 tot en met 3 juli 2023 geld en/of loten heeft verduisterd. De verdachte heeft erkend dat hij in die periode van de medeverdachte geld en loten kreeg.
Op grond van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is degene die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en hij anders dan een misdrijf onder zich heeft zich wederrechtelijk toe-eigent schuldig aan verduistering. In artikel 322 Sr is sprake van strafverhoging in het geval de pleger de goederen onder zich heeft uit hoofde van een persoonlijke dienstbetrekking.
Duidelijk is dat de verdachte samen met zijn medeverdachte geld en loten heeft weggenomen uit de [bedrijfsnaam] . De medeverdachte werkte bij de [bedrijfsnaam] . Zij had het geld en de loten vanwege haar werk rechtmatig onder zich en heeft zich dat geld en de loten wederrechtelijk toegeëigend. De verdachte werkte niet bij de [bedrijfsnaam] . De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of meerdere anderen. In het algemeen geldt dat niet ieder van de daders afzonderlijk alle onderdelen van de delictsomschrijving hoeft te vervullen. Dat de medeverdachte wel maar de verdachte niet bij de [bedrijfsnaam] werkte, maakt in dit specifieke geval echter dat niet gesproken kan worden van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Het medeplegen van verduistering vereist namelijk dat elk van de deelnemers de goederen anders dan door een misdrijf onder zich heeft (gehad). Aangezien de verdachte op geen enkel moment de weggenomen goederen rechtmatig onder zich heeft gehad, kan het handelen van de verdachte niet worden gekwalificeerd als het medeplegen van verduistering. Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding I
De rechtbank heeft in de bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
Bewijsoverwegingen dagvaarding I feiten 1 en 2
Vastgesteld kan worden dat op 15 juni 2024 drie personen de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel zijn binnengestormd met het doel om de Primera te overvallen. De verdachte heeft bekend dat hij één van deze drie personen is geweest.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is geweest van een voltooide diefstal en afpersing of een poging daartoe.
De raadsvrouw heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde diefstal en afpersing. De volledige buit is achtergebleven. De verdachte heeft geen feitelijke heerschappij gehad over de goederen.
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Voorts is van belang of de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn te beschouwen als gericht op voltooiing van een diefstal. Ongestoord bezit van het desbetreffende voorwerp is echter geen vereiste.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben onder dreiging van een mes en een alarmpistool de medewerkers van de Primera gedwongen om de kassa en de kasten open te maken, waarna één van de overvallers een meegebrachte tas heeft gevuld met geld en sigaretten. Nadat er een worsteling met de eigenaar van de Primera had plaatsgevonden, zijn de overvallers weggerend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachte en zijn medeverdachten door te dreigen met de wapens en de meegebrachte tas te vullen, zich feitelijke heerschappij over het geld en de sigaretten verschaft en is er sprake van een voltooide diefstal met geweld en dreiging van geweld. Hun gedragingen zijn daarmee naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als een voltooide diefstal en afpersing met geweld. Dat de verdachte en zijn medeverdachten zijn weggerend na het gevecht en de buit hebben achtergelaten, maakt dat niet anders.
Medeplegen
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de feiten 1 en 2 kan worden aangemerkt. Er is in dit geval duidelijk sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan alle overvallers een substantiële bijdrage hebben geleverd en er was sprake van een tevoren gemaakt plan.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.7
Bewijsoverwegingen dagvaarding I feit 4
De verdachte wordt er ook van verdacht dat hij in de nacht van 14 juni op 15 juni 2024 een auto heeft gestolen. De rechtbank komt op basis van de aangifte, het proces-verbaal van doorzoeking en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting tot een bewezenverklaring van dit feit.
Uit de aangifte blijkt dat de auto is gestolen in de nacht van 14 juni op 15 juni 2024. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de gestolen auto gebruikt als vluchtauto na de overval op 15 juni 2024. De verdachte heeft bekend dat hij degene was die reed en de autosleutel is ook bij de verdachte thuis aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de autosleutel voor de overval al een paar dagen in zijn bezit had. Nu de auto geen braaksporen had en de verdachte tijdens de diefstal de beschikking had over de autosleutel, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat hij degene is die met deze sleutel de auto heeft gestolen. De verdachte heeft hiervoor geen enkele andere verklaring gegeven.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het onder 4 primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.9
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met anderen, sigaretten en geld, die aan Primera, gevestigd op de [adres 2] en/of [naam 1] , toebehoorden, heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [naam 1] en medewerkers van de Primera, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door:
- een mes en een alarmpistool te tonen en op genoemde [naam 1] en diens medewerkers te richten en
- te schreeuwen 'maak de kassa open!' en 'waar is de kluis?' en 'maak de kluis open' en 'geef geld en sigaretten', en
- geld uit de kassalade te pakken en
- genoemde [naam 1] tegen het hoofd te slaan en te schoppen en
- genoemde [naam 1] met een alarmpistool, in het gezicht, te slaan en
- een kruik op het hoofd van genoemde [naam 1] stuk te slaan;
2
hij op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [naam 1] en medewerkers van de Primera heeft gedwongen tot de afgifte van geld en sigaretten, die aan die [naam 1] en/of Primera, gevestigd op de [adres 2] , toebehoorden, door:
- een mes en een alarmpistool te tonen en op genoemde [naam 1] en diens medewerkers te richten en
- te schreeuwen 'maak de kassa open!' en 'waar is de kluis?' en 'maak de kluis open' en 'geef geld en sigaretten', en
- genoemde [naam 1] tegen het hoofd te slaan en te schoppen en
- genoemde [naam 1] met een alarmpistool, in het gezicht, te slaan en
- een kruik op het hoofd van genoemde [naam 1] stuk te slaan;
4
hij in de periode van 14 tot en met 15 juni 2024 te Gouda, een personenauto (Mazda, kenteken [kenteken] ),
dieaan [naam 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
te weteneen
wederrechtelijkweggenomen autosleutel voornoemd voertuig
heeftontsloten en vervolgens voornoemd voertuig
heeftgestart en daarmee
isweggereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 168 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht;
- een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten en een locatieverbod voor Nieuwerkerk aan den IJssel, alsmede het hebben van een zinvolle dagbesteding;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke straf met de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Op deze manier kan de verdachte zijn positieve omslag en lijn doortrekken en naar school gaan met een stok achter de deur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de Primera op 15 juni 2024. De overvallers zijn tegen sluitingstijd gekleed in regenpakken en met handschoenen aan, die de dag ervoor zijn aangeschaft, de Primera binnengerend. Op dat moment waren meerdere klanten in de Primera aanwezig. Twee van de drie overvallers waren bewapend, de een met een alarmpistool en de ander met een groot mes. Zij hebben onder dreiging van deze wapens geld uit de kassa en sigaretten uit de kast en geld weggenomen. Klanten zijn bedreigd en aan de kant geduwd. Tijdens de overval is het tussen de overvallers en de medewerkers van de Primera tot een gevecht gekomen, waarbij één van de medewerkers letsel heeft opgelopen. De overvallers zijn daarna zonder buit de Primera ontvlucht. Een dergelijke brute overval is een buitengewoon ernstig strafbaar feit en veroorzaakt heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze angstaanjagende ervaringen. Bovendien heeft een dergelijk feit ook zijn weerslag op de samenleving in het algemeen.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een auto, die hij bovendien als vluchtauto heeft gebruikt. Door zijn handelen heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 maart 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 19 februari 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen, anders dan dat het ‘dom was’. Dit maakt dat de reclassering geen inschatting kan geven over de delictsomstandigheden en de kans op recidive. Op basis van het ASR-wegingskader adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte kwam niet eerder met justitie in aanraking. Hij woont bij zijn familie/ouders, is financieel van hen afhankelijk, hij is schoolgaand en daarbij imponeert hij jonger dat zijn kalenderleeftijd. Gezien de jonge leeftijd van de verdachte en het advies het jeugdstrafrecht toe te passen, acht de reclassering reclasseringsinterventies geïndiceerd. Tijdens het begeleidingstraject zal gemonitord worden of de verdachte naar school en stage gaat. Daarnaast zal hij worden aangemeld bij de Waag voor een onderzoek naar het delictsscenario en daaropvolgend behandeling. Tevens dient het de verdachte verboden te worden om zich te bevinden in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, om contact te hebben met de slachtoffers en om contact te hebben met de mededaders. Positief is dat de verdachte heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan deze voorwaarden.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Volgens artikel 77c Sr kan de rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op het genoemde rapport, het gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt bij een overval op een winkel een jeugddetentie vanaf vier maanden vermeld. Er zijn strafverzwarende omstandigheden. Er is immers gedreigd met wapens, er is fysiek geweld toegepast en letsel veroorzaakt, er is sprake van medeplegen, er waren ten tijde van de overval veel getuigen in de winkel aanwezig en de feiten hebben zich op klaarlichte dag afgespeeld.
Het uitgangspunt voor de diefstal van een auto is een taakstraf vanaf 80 uur, dienovereenkomstige jeugddetentie.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, de mate van geweld dat is gebruikt en het gegeven dat er wapens zijn gebruikt. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte, hoewel een voornemen om het jeugdstrafrecht toe te passen was uitgesproken, zijn voorlopige hechtenis voor het grootse deel op een reguliere afdeling van een penitentiaire inrichting heeft moeten doorbrengen . De rechtbank acht het van groot belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opleggen, zodat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten. Ten opzichte van de door de officier van justitie geëiste staf komt dit neer op een lagere staf voor zover het betreft de voorwaardelijke jeugddetentie en een enigszins lagere straf voor zover het betreft de werkstraf. Daarbij speelt ook een rol dat de rechtbank ten aanzien van de verdachte minder feiten bewezen acht.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 250 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en begeleiding door de reclassering zijn daarbij passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte ook een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een diefstal met geweld en een afpersing met geweld. Gelet op de ernst van de feiten en de rapportage van de reclassering, waaruit naar voren komt dat de verdachte geen inzicht heeft willen geven in zijn beweegredenen tot het plegen van de strafbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.506,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 3] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door M. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 4] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door M. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk voor toewijzing vatbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte verzocht om bij toewijzing van de vorderingen de bedragen aanzienlijk te matigen en voor het overige deel de benadeelden niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bij dagvaarding I onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.506,45, bestaande uit € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade.
De vorderingen van de benadeelde partijen [naam 3] en [naam 4]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door de bij dagvaarding I onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vorderingen is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vorderingen toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover één van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bij dagvaarding I onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.506,45, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] en € 1.500,- ten behoeve van de slachtoffers [naam 4] en [naam 3] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de inbeslaggenomen telefoon aan de verdachte terug te geven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit van dagvaarding I (09200301-24) en het ten laste gelegde feit van dagvaarding II (09-355423-24) heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.8 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
Dagvaarding I (09-200301-24)
de eendaadse samenloop van
feit 1 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
feit 2 primair:
medeplegen van afpersing;
ten aanzien van feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
250 (tweehonderdvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (168 dagen), geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
82 (tweeëntachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich meldt bij Reclassering Nederland te Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
de medeverdachten:
- [medeverdachte 1] ( [geboortedatum 2] 2007);
- [medeverdachte 2] ( [geboortedatum 3] 2007);
de slachtoffers:
- [naam 1] ( [geboortedatum 4] 1964);
- [naam 3] ( [geboortedatum 5] 2005);
- [naam 4] [geboortedatum 6] 1995);
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
3. zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 100 meter van de Primera, gevestigd op de [adres 2] te Nieuwerkerk aan den IJssel, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 3.506,45, bestaande uit € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 3.506,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 1.500,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 1.500,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: barsten in scherm, grijs, merk: Apple).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. de Kleine, kinderrechter,
en mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2025.