ECLI:NL:RBDHA:2025:6933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/09/657581 / FA RK 23-8701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Canadese geboorteakte en familierechtelijke betrekkingen in Nederland voor wensouders van een kind geboren uit draagmoederschap

In deze zaak hebben twee wensouders, beiden van het mannelijk geslacht, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om erkenning van de Canadese geboorteakte van hun kind, [minderjarige 1], en de bijbehorende rechterlijke beslissing van de 'Superior Court of Justice' in Toronto, Ontario, Canada. De wensouders hebben gekozen voor hoogtechnologisch draagmoederschap, omdat zij hun kinderwens niet op eigen kracht konden realiseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Canadese geboorteakte, waarop de wensouders als ouders zijn vermeld, van rechtswege in Nederland kan worden erkend en dat de inschrijving in het register van de burgerlijke stand gelast kan worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de wensouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] hebben. De rechtbank heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de Canadese geboorteakte en de bijbehorende beslissing in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage. De rechtbank heeft daarbij de zorgvuldigheid van het draagmoederschapstraject in Canada in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen strijd is met de Nederlandse openbare orde. De uitspraak is gedaan op 27 maart 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8701
Zaaknummer: C/09/657581
Datum beschikking: 27 maart 2025

Beschikking op het op 15 november 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[wensouder 1] en [wensouder 2] ,

hierna gezamenlijk: verzoekers of wensouders, dan wel afzonderlijk: [wensouder 1] en [wensouder 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T.F.W. Kouwenhoven te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ’s-Gravenhage,
de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van de ambtenaar van 23 februari 2024;
- de brief van verzoekers van 26 maart 2024, met bijlagen;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 25 april 2024, met als bijlage het rapport van de Raad van dezelfde datum met kenmerk KZ-1-5UYAW2L;
- de brief van de ambtenaar van 26 april 2024;
- de brief van 31 mei 2024 van verzoekers;
- de brief van 14 juni 2024 van de ambtenaar;
- de brief van verzoekers van 10 september 2024.
Op 27 februari 2025 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers en hun advocaat. Namens de Raad was
[naam 1] aanwezig.
Na de zitting heeft de rechtbank het volgende stuk ontvangen:
- de brief van verzoekers van 6 maart 2025, met bijlagen.

Verzoek

Het verzoek – zoals dat nu luidt – strekt ertoe dat de rechtbank:
Voor recht verklaart dat de geboorteakte van de minderjarige [minderjarige 1]
waarop uitsluitend verzoekers als ouders van [minderjarige 1] worden vermeld in Nederland van rechtswege kan worden erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
Voor recht verklaart dat de op 8 mei 2023 door de “Superior Court of Justice”,
Toronto, Ontario, Canada, gedane beslissing met betrekking tot de bevestiging van het genetisch vaderschap van [wensouder 1] , bevestiging van het juridisch vaderschap van verzoekers, ontkenning van het genetisch en juridisch moederschap van [draagmoeder] , de draagmoeder, en de ontkenning van het genetisch en juridisch vaderschap van [naam 2] , de partner van de draagmoeder, van rechtswege in Nederland kan worden erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
De inschrijving gelast van de hiervoor bedoelde geboorteakte van [minderjarige 1] in de
daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente
’s-Gravenhage; alsmede de inschrijving gelast van de hiervoor bedoelde beslissing van de “Superior Court of Justice” in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage als latere vermelding bij de akte van inschrijving van de buitenlandse geboorteakte;
Voor recht verklaart dat uit de Canadese beslissing voortvloeit dat verzoekers het
ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige 1] delen, dan wel verzoekers belast met het ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige 1] ;
alsmede de griffier gelast een afschrift van deze beschikking te doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van het gezamenlijk gezag van verzoekers ten aanzien van [minderjarige 1] .

Feiten

- Verzoekers, beiden van het mannelijk geslacht, zijn op [datum 1] 2018 te
[plaats] gehuwd.
- Verzoekers kunnen hun kinderwens niet op eigen kracht realiseren. Zij hebben voor hoogtechnologisch draagmoederschap gekozen.
- Verzoekers hebben met de eiceldonatrice, [eiceldonatrice] , een “Known Ovum Donation Agreement”, een donorovereenkomst, opgesteld. Deze is door verzoekers op 15 juni 2018 ondertekend en door de eiceldonatrice op 21 februari 2019.
- Verzoekers zijn de ouders van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te Toronto, Ontario, Canada. [minderjarige 2] is geboren uit een traject van draagmoederschap. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2020 heeft de rechtbank:
- de adoptie door [wensouder 2] van [minderjarige 2] uitgesproken;
- de voor het opmaken van een geboorteakte voor [minderjarige 2] noodzakelijke gegevens vastgesteld;
- de ambtenaar van de gemeente ’s-Gravenhage gelast een latere vermelding aan de daarvoor in aanmerking komende akten toe te voegen betreffende de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [wensouder 1] , zoals uitgesproken door de “Superior Court of Justice”, Toronto, Ontario, Canada van 6 mei 2019;
- de ambtenaar gelast een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akten toe te voegen;
- verstaan dat de familierechtelijke betrekking met de biologische vader, [wensouder 1] , in stand blijft.
- Verzoekers zijn een tweede draagmoederschapstraject aangegaan. De draagmoeder in dit traject is [draagmoeder] . Zij heeft de Canadese nationaliteit. Zij is ongehuwd, maar heeft een partner [naam 2] . Zij wonen in Ontario, Canada.
- Verzoekers en de draagmoeder met haar partner hebben voorafgaand aan de zwangerschap een draagmoederschapsovereenkomst, “Confidential Agreement”, opgesteld. Deze is op 20 juli 2021 door de draagmoeder en haar partner ondertekend en op 16 juli 2021 door verzoekers.
- Voor de IVF-behandeling is gebruikgemaakt van de kliniek “CReATe Fertility Centre”, Toronto, Canada.
- De draagmoeder is na een IVF-behandeling door voornoemde kliniek in verwachting geraakt. Er is daarbij een embryo bij de draagmoeder geplaatst, waarbij er gebruik is gemaakt van een zaadcel van [wensouder 1] en een eicel van de eiceldonatrice, [eiceldonatrice] . Dit blijkt uit de verklaring van “Dr. A. Baratz” van CReATe Fertility Centre.
- Op [datum 2] 2023 is uit de draagmoeder geboren [minderjarige 1] te [geboorteplaats] , Ontario, Canada.
- Op de overgelegde, gelegaliseerde, “Birth Certificate”, opgemaakt op
21 april 2023, staan verzoekers als ouders van [minderjarige 1] geregistreerd.
- Op 27 april 2023 heeft de draagmoeder bij de “Superior Court of Justice”, Toronto, Ontario, Canada, een “Affidavit” afgelegd, welke verklaring is gelegaliseerd. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…)
11. I do not wish to develop a parent-child relationship with the Child, I would like to terminate any parental rights and obligations which I may have to the Child and therefore consent to a declaration of parentage naming [wensouder 1] and [wensouder 2] as the Child’s sole legal parents, and a declaration of non-parentage with respect to my and [naam 2] ’s non-parentage of the Child.(…)”.
- Op 8 mei 2023 heeft de “Superior Court of Justice”, Toronto, Ontario, Canada, een final order gegeven – welke uitspraak is gelegaliseerd en waarin het volgende is overwogen en beslist:
“(…)PURSUANT TO THE CHILDREN’S LAW REFORM ACT, THIS COURT ORDERS THAT:
(…)1. It is declared that the Applicant, [wensouder 1] , is the genetic father of the child, [minderjarige 1] , born on [datum 2] , 2023 (the “Child”).
2. It is declared that the Applicants, [wensouder 1] and [wensouder 2] , are the only parents of the Child and are recognized in law to be the parents of the Child.
3. It is declared that the Respondent, [draagmoeder] , gave birth to the Child but is not the genetic or legal parent of the Child.4. It is declared that the Respondent, [naam 2] , is not a genetic or legal parent of the Child.(…)”.
- Verzoekers hebben volgens de uittreksels uit de Basisregistratie Personen (BRP) de Nederlandse nationaliteit.
- [minderjarige 1] is in de BRP geregistreerd met de Canadese nationaliteit.
- De wensouders verzorgen [minderjarige 1] sinds zijn geboorte.
- De Raad heeft in zijn rapport vanuit pedagogisch oogpunt aangegeven dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat de door verzoekers ingediende verzoeken door de rechtbank worden gehonoreerd.
- Uit DNA-onderzoek, uitgevoerd door het Australische DNALabs, ISO/IEC 17025 geaccrediteerd, volgt dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap van [wensouder 1] over [minderjarige 1] 99,99997% is.

Beoordeling

Rechtsmacht
De rechtbank stelt vast dat verzoekers – beiden met de Nederlandse nationaliteit – op het moment van indiening van het verzoekschrift nog in Australië woonden. Verzoekers zijn verhuisd naar Nederland. De rechtbank heeft dan ook op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht om van de verzoeken kennis te nemen.
De positie van de draagmoeder en haar partner
De rechtbank merkt de draagmoeder en haar partner niet als belanghebbenden aan. Dit gelet op de hierboven vastgestelde feiten, waaronder de inhoud van de draagmoederschapsovereenkomst, het feit dat het draagmoederschapstraject met de nodige zorgvuldigheid is doorlopen en de afgelegde “Affidavit” van de draagmoeder dat zij en haar partner – samengevat – geen ouderschapsrechten hebben en willen hebben over [minderjarige 1] en dat verzoekers de enige sociale en juridische ouders van [minderjarige 1] zijn. Om die reden heeft de rechtbank de draagmoeder en haar partner niet opgeroepen en zal zij geen afschrift van de uitspraak aan de draagmoeder en haar partner toesturen.
Verzoeken onder I. en II.: verklaringen voor recht
Verzoekers verzoeken verklaringen voor recht af te geven dat de Canadese geboorteakte en de Canadese beslissing in Nederland van rechtswege worden erkend en naar hun aard vatbaar zijn voor opname in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Toepasselijk recht
Nu primair wordt verzocht om voor recht te verklaren dat de Canadese geboorteakte, waarop beide verzoekers als ouders vermeld staan, en de daarbij behorende Canadese beslissing voor erkenning in aanmerking komen en naar hun aard vatbaar zijn voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:26 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Het belang van het verzoek is erin gelegen dat verzoekers in Nederland als de wettige ouders van [minderjarige 1] zullen worden erkend en geregistreerd. Dit is een gerechtvaardigd belang zodat aan verzoekers een beroep op artikel 1:26 BW toekomt.
In de door de ambtenaar overgelegde brief van 23 februari 2024 heeft de ambtenaar aangegeven dat uit de Canadese geboorteakte niet blijkt op welke wijze het ouderschap van verzoekers tot stand is gekomen. Letterlijke overname van de oudergegevens uit de betreffende akte leidt tot een akte van inschrijving die suggereert dat het in de akte genoemde kind is geboren uit de in de akte genoemde vaders, wat onjuist is. De ambtenaar verwijst hierbij naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1399. Volgens de ambtenaar is de Canadese geboorteakte niet vatbaar voor inschrijving in het register van de burgerlijke stand en moet de verzochte verklaring voor recht en de last tot inschrijving worden afgewezen.
De rechtbank ziet redenen om eerst te toetsen of de Canadese geboorteakte erkend kan worden.
Toetsing Canadese geboorteakte
Voor de vraag of de Canadese geboorteakte erkend kan worden, zal de rechtbank de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling (naar analogie) toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap.
In artikel 10:101 lid 1 BW is, voor zover hier van belang, de in artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW opgenomen erkenningsregeling van overeenkomstige toepassing verklaard op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
Hieruit volgt dat een buitenlands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte van rechtswege worden erkend, tenzij
- aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
- de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
De rechtbank stelt vast dat voor [minderjarige 1] een Canadese geboorteakte is opgemaakt, waarin verzoekers als ouders zijn opgenomen. Deze geboorteakte is gelegaliseerd.
De rechtbank stelt vast dat uit de bepalingen in de Canadese “Children’s Law Reform Act” valt op te maken dat naar het recht van Ontario, Canada, in het kader van een draagmoederschapstraject, de draagmoeder in beginsel niet de moeder wordt van het kind, maar dat dit de beoogde ouder(s) is (zijn).
De rechtbank stelt vast dat de Canadese geboorteakte in overeenstemming met de regelgeving van Canada is opgemaakt. Niet in geschil is dat dit door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is gedaan. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan deze rechtshandelingen geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Ten aanzien van deze Canadese geboorteakte gaat het om de vraag of erkenning van de uit de Canadese geboorteakte voortvloeiende afstammingsrelaties kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 10:100 lid 1 sub c BW.
Openbare orde exceptie?
Uit artikel 10:101 lid 1 BW juncto artikel 10:100 lid 2 BW volgt dat de erkenning van de buitenlandse akte, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde kan worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat het enkele feit dat het van rechtswege ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige 1] en verzoekers niet overeenstemt met de huidige bepalingen uit het Nederlands recht, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde.
Uitgangspunt is dat de buitenlandse akte dient te worden erkend. Het feit dat naar het recht van Canada de wensouders als juridische ouders op de geboorteakte zijn geregistreerd, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde. Dat er sprake is van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde, zoals opgenomen in artikel 10:100 lid 1 sub c BW, mag niet snel worden aangenomen. De exceptie van de Nederlandse openbare orde – waaronder kunnen worden verstaan de beginselen van waarden van juridische, sociale of morele aard, die in de eigen rechtsorde fundamenteel worden geacht – mag slechts als ultimum remedium worden ingezet. Met andere woorden: er moet sprake zijn van zulke fundamentele waarden, waarmee dat toepasselijke buitenlands recht strijdig is, dat dit recht niet wordt toegepast. Bij fundamentele waarden en normen uit de Nederlandse rechtsorde moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het beginsel van non-discriminatie, de gelijke behandeling van man en vrouw en het recht op bescherming van het privé- en gezinsleven. Daarom wordt een beroep op de openbare orde alleen in uitzonderlijke gevallen gegrond geacht. De invulling van de vraag of sprake is van strijd met de openbare orde wordt bovendien beïnvloed door ontwikkelingen in de maatschappij en de rechtspraak.
Uit de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1995/96, 24649, nr. 3 (hierna: MvT), blijkt dat de wetgever destijds, bij het bepalen van de term “moeder” van het kind ook heeft stilgestaan bij de bijzondere wijzen van voortplanting. De MvT zegt daarover op pagina 7:
“De moeder van het kind is de vrouw die het kind heeft gebaard, ook als het genetische materiaal waaruit het kind is ontstaan, niet van haar afkomstig is. Het gaat mij te ver om, nu er technische mogelijkheden tot embryodonatie zijn voor alle gevallen het vaste uitgangspunt ten aanzien van het moederschap te vervangen door een vermoeden van moederschap dat zonodig door de vrouw die het kind heeft gebaard of het kind en eventueel door de vader kan worden ontkracht. Het gegeven dat de vrouw op deze wijze een kind wilde krijgen, de zwangerschap en de geboorte vormen voor deze opvatting voldoende grondslag.” Er is destijds, dus al in 1995, door de wetgever nagedacht over een mogelijkheid om het vaste uitgangspunt dat de moeder van het kind altijd de vrouw is uit wie het kind geboren is, te verlaten. Daar is weliswaar vanaf gezien, maar het idee dat de moeder een ander kan zijn, was geaccepteerd.
Hoewel destijds is afgezien van het aanpassen van de wet, worden wel al stappen gezet om dat later mogelijk alsnog te doen, ingegeven door de toename van het aantal kinderen dat geboren wordt middels hoogtechnologisch draagmoederschap. Op dit moment is er een wetsvoorstel aanhangig, namelijk het “Wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming” (36390). De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de Memorie van Toelichting behorende bij dit wetsvoorstel. Hierin wordt een regeling getroffen waarin de wensouders vanaf de geboorte als ouders op de geboorteakte staan vermeld. In de toelichting wordt vermeld dat de Nederlandse openbare orde zich niet langer verzet tegen het niet vermeld staan van een geboortemoeder op de geboorteakte. Wel moet de identiteit van de geboortemoeder op termijn voor het betrokken kind te achterhalen zijn. Dit geldt ook voor de overige gegevens betreffende de genetische afstamming, zoals die van de eiceldonatrice.
Uit het voorgaande blijkt dat ook in Nederland de opvattingen over wie als ouder op een geboorteakte moet worden vermeld, zijn veranderd en dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel dat het mogelijk maakt dat – net zoals op de geboorteakte van [minderjarige 1] – op de geboorteakte geen geboortemoeder staat, maar in diens plaats een wensouder. Dat alleen al is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te oordelen dat een dergelijke geboorteakte niet strijdig is met de Nederlandse openbare orde.
De rechtbank acht het in het kader van de openbare-ordetoets van belang om te beoordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden, gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van zowel het kind, de draagmoeder als de wensouders in kwestie. Hierbij zijn de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016 van belang en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen om het traject zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de draagmoeder, de wensouders en het kind.
Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Op grond van de overgelegde stukken komt de rechtbank tot het oordeel dat het draagmoederschapstraject dat verzoekers in Canada hebben doorlopen zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Voor het traject van [minderjarige 1] hebben verzoekers afspraken gemaakt met de draagmoeder en eiceldonatrice. Hun namen en contactgegevens zijn bekend en met zowel de draagmoeder als de eiceldonatrice hebben verzoekers goed contact. In artikel 9.3 van de overeenkomst met de eiceldonatrice is opgenomen dat partijen elkaar op de hoogte houden van hun actuele contactgegevens, zodat [minderjarige 1] in de toekomst, als hij wil, contact kan opnemen. Voor [minderjarige 1] is zijn volledige ontstaansgeschiedenis te achterhalen. De wensouders, de draagmoeder en de eiceldonatrice hebben daarnaast onafhankelijk juridisch advies ontvangen van hun eigen advocaat. Uit de overeenkomst met de draagmoeder blijkt dat zij gedurende het traject de mogelijkheid heeft gehad tot psychologische bijstand en voor haar was eveneens medische zorg geregeld.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de geboorteakte van [minderjarige 1] van rechtswege in Nederland kan worden erkend.
Toetsing Canadese beslissing
Ook voor de beoordeling of de uit de Canadese beslissing voortvloeiende, uit hoofde van afstamming vastgestelde, familierechtelijke rechtsbetrekkingen hier te lande van rechtswege kunnen worden erkend, zal de rechtbank de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen.
Op grond van art. 10:100 lid 1 BW wordt een in het buitenland tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd (lid 2).
Uitgangspunt van de wet is dat de Canadese beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld, wordt erkend. Dit is slechts anders indien er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land, aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van de beslissing onverenigbaar is met de openbare orde.
De rechtbank is gelet op de Canadese beslissing van oordeel dat sprake is geweest van behoorlijk onderzoek en rechtspleging. Nu het draagmoederschap in Canada heeft plaatsgevonden en de draagmoeder en haar partner daar woonachtig zijn, kan niet worden geoordeeld dat er voor de rechtsmacht van de Canadese rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond. Ook ten aanzien van de Canadese beslissing gaat het om de vraag of de openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen.
Openbare orde exceptie
Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat het afgelegde draagmoederschapstraject met de nodige zorgvuldigheidseisen is omkleed, dat de afstammingsrelatie voor [minderjarige 1] herleidbaar is en dat hiermee voldoende is voorzien in het recht van het kind om zijn afstamming te kennen zoals opgenomen in artikel 7 IVRK.
In de Canadese beslissing van 23 oktober 2023 is op grond van de wetgeving van Canada het volgende vastgesteld:
“Pursuant to the children’s law reform act, this court orders that:
(…)

1. It is declared that the Applicant, [wensouder 1] , is the genetic father of the child, [minderjarige 1] , born on April 9, 2023 (the “Child”).

2. It is declared that the Applicants, [wensouder 1] and [wensouder 2] , are the only parents of the Child and are recognized in law to be the parents of the Child.

3. It is declared that the Respondent, [draagmoeder] , gave birth to the Child but is not the genetic or legal parent of the Child.

4. It is declared that the Respondent, [naam 2] , is not a genetic or legal parent of the Child.

(…)”.

De rechtbank kwalificeert deze Canadese beslissing als een bevestiging van het ouderschap van de wensouders en als een bevestiging van de ‘ontkenning van het moederschap’ van de draagmoeder en de ontkenning van het vaderschap van de partner van de draagmoeder. Het bevestigt de afstammingsrelatie zoals in de geboorteakte is geregistreerd. Hoewel de Nederlandse wet niet de ontkenning van het moederschap kent van de moeder, uit wie het kind geboren is - de ‘geboortemoeder’ -, kent de wet wel de mogelijkheid om de familierechtelijke betrekking met de geboortemoeder te beëindigen, namelijk langs de weg van adoptie. Het enkele feit dat een beslissing van een buitenlandse rechter niet overeenstemt met bepalingen uit het Nederlands recht, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de Canadese beslissing in Nederland kan worden erkend.
Zijn de Canadese geboorteakte en de Canadese rechterlijke beslissing naar hun aard vatbaar voor opname in de registers van de burgerlijke stand?
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de Canadese beslissing overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en dat de daarin neergelegde familierechtelijke betrekkingen naar hun aard in zijn algemeenheid vatbaar zijn voor opname in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
De ambtenaar is zoals hierboven overwogen van mening dat de Canadese geboorteakte naar zijn aard niet vatbaar is voor opname in het register van geboorte van de burgerlijke stand van ’s-Gravenhage.
De rechtbank is van oordeel dat de Canadese geboorteakte naar zijn aard wel vatbaar is voor opname in het register van geboorte van de burgerlijke stand van de gemeente
’s-Gravenhage. De rechtbank verwijst hierbij naar haar uitgebreide overwegingen in eerdere jurisprudentie, waaronder de uitspraak van 29 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:6851). Bij inschrijving van een buitenlandse geboorteakte kunnen alle stappen die zijn gezet in het draagmoederschapstraject door het betreffende kind worden achterhaald. De in dat kader op te maken Nederlandse akte van inschrijving vermeldt ook de buitenlandse beslissing die mede aan de in te schrijven akte ten grondslag ligt alsmede de Nederlandse beschikking waarbij die inschrijving is gelast.
Uit het voorgaande volgt dat de verzochte verklaringen onder I. en II. worden toegewezen.
Het verzoek onder III.: de inschrijving van de Canadese geboorteakte en Canadese beslissing
Verzoekers verzoeken de inschrijving te gelasten van de Canadese geboorteakte van [minderjarige 1] en de Canadese beslissing in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, waarbij deze Canadese beslissing als (latere) vermelding op de geboorteakte wordt geplaatst.
Toepasselijk recht
Nu wordt verzocht de ambtenaar te gelasten de Canadese geboorteakte en Canadese beslissing als een (latere) vermelding in te schrijven in het Nederlandse register van geboorten, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:26b BW in samenhang gelezen met artikel 1:25 lid 1 BW kan de rechtbank de inschrijving gelasten van een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte van geboorte in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage, indien de akte een persoon betreft die op het ogenblik van het verzoek Nederlander is.
Artikel 1:20b BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat op verzoek van een belanghebbende dan wel ambtshalve van akten en uitspraken die buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt of gedaan en een overeenkomstige uitwerking hebben als de akten en rechterlijke uitspraken, bedoeld in artikel 1:20 BW, door de ambtenaar van de burgerlijke stand een latere vermelding wordt toegevoegd aan de desbetreffende in de registers van de burgerlijke stand hier te lande voorkomende geboorteakte, tenzij de Nederlandse openbare orde zich hiertegen verzet.
De rechtbank oordeelt als volgt. In het voorgaande is reeds vastgesteld dat de Canadese geboorteakte van [minderjarige 1] en de Canadese beslissing in Nederland kunnen worden erkend. Daarmee worden de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers en [minderjarige 1] erkend. Dit betekent dat op grond van de Canadese geboorteakte en Canadese beslissing verzoekers de juridische ouders van [minderjarige 1] zijn. Daarmee stamt [minderjarige 1] af van Nederlandse ouders, zodat hij de Nederlandse nationaliteit aan hen ontleent. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde voor inschrijving van de geboorteakte in het Nederlandse register.
Zoals hiervoor is vastgesteld, betreft de Canadese beslissing een bevestiging van het ouderschap van verzoekers, een bevestiging van de ‘ontkenning van het moederschap’ van de draagmoeder en de ontkenning van het vaderschap van de partner van de draagmoeder, zodat deze beslissing overeenkomt met een Nederlandse rechterlijke uitspraak zoals bedoeld in artikel 1:20 BW.
Nu deze Canadese beslissing van rechtswege in Nederland kan worden erkend, dient dan ook een latere vermelding op de geboorteakte van [minderjarige 1] te worden gemaakt. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat deze buitenlandse beslissing door middel van een latere vermelding op de nog in te schrijven geboorteakte kan worden verwerkt. De rechtbank zal dan ook in die zin de ambtenaar gelasten een latere vermelding te plaatsen op de geboorteakte van [minderjarige 1] . Door de Canadese beslissing op de geboorteakte te vermelden, kan [minderjarige 1] de stappen die zijn gezet in het tot stand komen van zijn afstamming herleiden.
De rechtbank zal het verzoek onder III. dan ook toewijzen.
Het verzoek onder IV: het gezag en het gezagsregister
Verzoekers verzoeken primair voor recht te verklaren dat uit de Canadese beslissing voortvloeit dat zij het ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige 1] delen, waarbij de griffier wordt gelast een afschrift van deze beschikking te doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van het gezamenlijk gezag van verzoekers ten aanzien van [minderjarige 1] .
Toepasselijk recht
Nederland is partij bij het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen 1996 (HKBV 1996). Canada is geen partij bij dat Verdrag. Op grond van het bepaalde in artikel 16 en 20 van het HKBV 1996 wordt het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, ook als het daardoor aangewezen recht het recht is van een staat die niet een Verdragsluitende Staat is, zoals in dit geval Canada.
Gelet op de erkenning van de hierboven bedoelde Canadese geboorteakte en rechterlijke beslissing, staat vast dat verzoekers de ouders zijn van [minderjarige 1] . De vraag die moet worden beantwoord is of verzoekers op het moment van, dan wel in de periode na, de geboorte van [minderjarige 1] van rechtswege met de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn belast. De rechtbank moet dus vaststellen wat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] was ten tijde van zijn geboorte.
Hoewel verzoekers, de ouders van [minderjarige 1] , ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] in Australië woonden, is de rechtbank van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] in de eerste weken na zijn geboorte, in Canada was. Naast zijn fysieke aanwezigheid in Canada op het moment van zijn geboorte, geldt immers dat het draagmoederschapstraject zich volledig in Canada heeft afgespeeld, hij geboren is uit een Canadese vrouw, verzoekers op dat moment ook in Canada waren en zij samen met [minderjarige 1] na zijn geboorte ook enige tijd in Canada zijn gebleven.
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] ten tijde van zijn geboorte in die periode in Canada was, dient de vraag of verzoekers op het moment van of in de eerste weken na de geboorte van [minderjarige 1] van rechtswege met de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn belast, te worden beantwoord naar Canadees recht.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de bepalingen in de Canadese “Children’s Law Reform Act” valt op te maken dat naar het recht van Ontario, Canada, in het kader van een draagmoederschapstraject de draagmoeder in beginsel niet de moeder wordt van het kind, maar dat dit de beoogde ouder(s) is(zijn). De draagmoeder heeft in ieder geval na zeven dagen na de geboorte van het kind geen ouderlijke rechten en plichten meer. Deze ouderlijke rechten en plichten komen te liggen bij de beoogde ouder(s). In de draagmoederschapsovereenkomst hebben verzoekers en de draagmoeder hierover afspraken gemaakt. Op 8 mei 2023 heeft de “Superior Court of Justice”, Toronto, Ontario, Canada, een order gegeven waarbij verzoekers zijn aangemerkt als de enige juridische ouders van [minderjarige 1] en waarbij de draagmoeder en haar partner niet als de ouders van [minderjarige 1] zijn aangemerkt. De rechtbank ziet deze beslissing als een bevestiging dat verzoekers juridisch gezien ouderlijke rechten en verplichtingen over [minderjarige 1] hebben. Vanwege het bepaalde in artikel 16 lid 3 HKBV 1996 is het gezag van verzoekers in stand gebleven na de wijziging van de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] naar Nederland. De rechtbank zal het verzoek om voor recht te verklaren dat verzoekers het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] hebben dan ook toewijzen.
Op grond van artikel 2 aanhef en onder c van het Besluit gezagsregisters komen strikt genomen alléén buitenlandse beslissingen die van rechtswege (dus op grond van artikel 23 Haags kinderbeschermingsverdrag 1996, artikel 7 van het oudere Haags kinderbeschermingsverdrag van 1961, artikel 21 verordening Brussel II-bis of artikel 30 Brussel II ter), dus zonder dat daartoe enigerlei procedure vereist is, kunnen worden erkend, voor inschrijving in het gezagsregister in aanmerking. Uit de nota van toelichting bij het (gewijzigde) Besluit gezagsregisters volgt dat deze keuze is gemaakt, omdat in de praktijk de behoefte wordt gevoeld om ook buitenlandse beslissingen in het gezagsregister te vermelden. De reden dat alleen beslissingen die van rechtswege worden erkend in het Besluit zijn opgenomen, ziet er uitsluitend op dat ten aanzien van die beslissingen geen inhoudelijke toets aangaande de erkenning hoeft te worden uitgevoerd, zodat de griffiers van de verschillende rechtbanken in staat kunnen worden geacht deze aantekening te verwerken.
In de praktijk wordt evenwel een gelijke behoefte gevoeld om buitenlandse beslissingen in het gezagsregister te vermelden waarvan de erkenning door de Nederlandse rechter is uitgesproken. Dit geldt ook voor de buitenlandse beslissingen waarin niet met zoveel woorden een uitspraak is gedaan over het gezag, maar wel over het juridisch ouderschap van waaruit van rechtswege het gezag is ontstaan. Ook nadat de Nederlandse rechter in een uitspraak inhoudelijk heeft getoetst of de betreffende buitenlandse beslissing voor erkenning in aanmerking komt, kunnen de griffiers van de verschillende rechtbanken in staat worden geacht de aantekening van die buitenlandse (gezags)beslissing in combinatie met de Nederlandse erkenningsbeslissing te verwerken. De rechtbank ziet dan ook aanleiding artikel 2 aanhef en onder c van het Besluit gezagsregisters analoog toe te passen en zal de griffier gelasten om deze uitspraak, als die onherroepelijk is geworden, aan het gezagsregister toe te zenden zodat er een aantekening van de Canadese beslissing van
8 mei 2023 en van deze beschikking in het gezagsregister kan worden gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart voor recht dat de Canadese geboorteakte van [minderjarige 1] , geboren op [datum 2] 2023 te [geboorteplaats] , Ontario, Canada, waarop verzoekers als ouders worden vermeld, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
*
verklaart voor recht dat de beslissing van de “Superior Court of Justice”, Toronto, Ontario, Canada, van 8 mei 2023, waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen verzoekers en [minderjarige 1] zijn bevestigd van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
*
gelast de inschrijving in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage van de door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften in Ontario, Canada, opgemaakte geboorteakte van:
- [minderjarige 1] , geboren op [datum 2] 2023 te [geboorteplaats] , Ontario, Canada, registratie nummer 2023-05-031999, opgemaakt op 21 april 2023;
waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
*
bepaalt dat de ambtenaar op deze geboorteakte een (latere) vermelding plaatst van voornoemde Canadese beslissing, welke beslissing de bevestiging van het ouderschap van verzoekers over [minderjarige 1] betreft;
*
verklaart voor recht dat beide ouders [wensouder 1] en [wensouder 2] gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] zijn belast;
*
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de buitenlandse beslissing van de “Superior Court of Justice”, Toronto, Ontario, Canada, van 8 mei 2023 en de beschikking van heden voor zover deze ziet op de vaststelling dat verzoekers op grond van het Canadese recht met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] zijn belast;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. van der Vliet, A.M.M. Vingerling en
K.M. Crooij-Heins, rechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2025.