ECLI:NL:RBDHA:2025:6946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/09/662804 / FA RK 24-1776
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoogtechnologisch draagmoederschap en erkenning van familierechtelijke betrekkingen in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2025 een beschikking gegeven over hoogtechnologisch draagmoederschap en de erkenning van familierechtelijke betrekkingen. De wensouders, beiden van het mannelijk geslacht, hebben een kind gekregen via een draagmoeder in Brazilië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in Nederland geldende zorgvuldigheidseisen onvoldoende zijn nageleefd, met name door het gebruik van een anonieme eiceldonatrice. Hierdoor kunnen de familierechtelijke betrekkingen tussen de wensouders en het kind niet van rechtswege in Nederland worden erkend. De rechtbank heeft de verzoeken van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder en tot vaststelling van het ouderschap van een van de wensouders toegewezen. De wensouder is belast met het gezag over het kind, en de adoptie door de andere wensouder is uitgesproken. De rechtbank heeft ook de geboortegegevens vastgesteld en bepaald dat de geslachtsnaam van het kind '[geslachtsnaam 1]' zal zijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1776
Zaaknummer: C/09/662804
Datum beschikking: 27 maart 2025

Beschikking op het op 5 maart 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[wensouder 1] en [wensouder 2] ,

hierna gezamenlijk: de wensouders dan wel afzonderlijk: [wensouder 1] en [wensouder 2] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland,
en

[draagmoeder] en [naam 1] ,

hierna gezamenlijk: de draagouders dan wel afzonderlijk: de draagmoeder en de echtgenoot van de draagmoeder,
wonende in Brazilië,
hierna ook gezamenlijk: verzoekers,
advocaat: mr. J.H. van der Tol te Amsterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ’s-Gravenhage,
de ambtenaar,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2023 te [geboorteplaats 1] , Brazilië,
de minderjarige of [minderjarige] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. K. Moene,
advocaat te ’s-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van verzoekers, ingekomen op 20 maart 2024, met bijlagen;
- de brief van verzoekers, ingekomen op 11 april 2024, met bijlagen;
- de brief van de ambtenaar van 21 mei 2024;
- de brief van verzoekers van 6 juni 2024;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 24 juni 2024, met als bijlage het rapport van de Raad van 17 juni 2024 met kenmerk KZ-1- 5W7L2GK;
- de brief van de ambtenaar van 8 juli 2024;
- de brief van de bijzondere curator, ingekomen op 6 september 2024, met als bijlage het verslag van de bijzondere curator;
- de brief van verzoekers, ingekomen op 23 september 2024, met bijlage;
- de brief van de ambtenaar van 3 februari 2025.
Op 27 februari 2025 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de wensouders, hun advocaat en de bijzondere curator. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) was [naam 2] aanwezig.
De ambtenaar heeft bij zijn brief van 3 februari 2025 aangegeven niet op de zitting te zullen verschijnen.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank:
ten aanzien van het in Brazilië ontstane ouderschap van de wensouders:
Voor recht verklaart dat de familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van
afstamming tussen de minderjarige [minderjarige] en de wensouders bij geboorte in Brazilië zijn vastgesteld en van rechtswege voor erkenning vatbaar zijn in Nederland;
ten aanzien van de geboorteakte:
Voor recht verklaart dat de als productie 11 overgelegde geboorteakte voor
opneming vatbaar is in het register van geboorte van de gemeente ’s-Gravenhage en de ambtenaar gelast de geboorteakte op te nemen in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
vaststellen geboortegegevens:
Indien het verzoek onder I. en II. wordt afgewezen: de geboortegegevens van [minderjarige]
op grond van artikel 1:25c van het Burgerlijk Wetboek (BW) vaststelt voor het opmaken van een geboorteakte overeenkomstig het voorstel van verzoekers dan wel zodanig als de rechtbank juist acht;
In het geval van toewijzing van het genoemde onder III.: de ambtenaar gelast de
door de rechtbank vast te stellen geboortegegevens van [minderjarige] aan te tekenen in het register van geboorte van de gemeente ’s-Gravenhage;
in het geval het juridisch ouderschap van wensouders niet direct voor erkenning vatbaar is in Nederland:
Overgaat tot benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige] ;
Nadat het vaderschap van [wensouder 1] gerechtelijk is vastgesteld:
hem alleen met het gezag te belasten;
De adoptie uitspreekt van [minderjarige] door [wensouder 2] , waarbij wordt bepaald dat de adoptie
terugwerkt tot aan de geboorte en dat de familierechtelijke betrekkingen tussen [wensouder 1] en [minderjarige] in stand blijven;
Verklaart dat de geslachtsnaam van [minderjarige] “ [geslachtsnaam 1] ” is;
In alle gevallen:
Verstaat dat beide verzoekers met het gezag over [minderjarige] zijn belast en daarvan
aantekening te gelasten in het gezagsregister;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De bijzondere curator heeft zelfstandig namens [minderjarige] verzocht:
Het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de
draagmoeder over [minderjarige] gegrond te verklaren;
Het vaderschap van [wensouder 1] gerechtelijk vast te stellen over [minderjarige] .

Feiten

- De wensouders, beiden van het mannelijk geslacht, zijn op [datum] 2018 te Amsterdam gehuwd.
- Zij kunnen hun kinderwens niet op eigen kracht realiseren. Zij hebben voor
hoogtechnologisch draagmoederschap gekozen.
- De draagmoeder is [draagmoeder] . Zij is de zus van wensouder [wensouder 1] . De draagmoeder heeft de Braziliaanse nationaliteit. Zij is gehuwd met [naam 1] . Zij wonen in [plaats] , Brazilië.
- De wensouders hebben op 26 oktober 2021 een overeenkomst “service contract” opgesteld met de “EggBank” te [plaats] , Brazilië.
- De wensouders en de draagouders hebben voorafgaand aan de zwangerschap een draagmoederschapsovereenkomst onder het (naar het Engels vertaalde) opschrift “informed consent form for the transfer of embryos using the temporary cession/donation of the uterus – third person, the one who temporarily donates the uterus” opgesteld. Deze overeenkomst is op 20 december 2022 ondertekend.
- Voor de IVF-behandeling is gebruik gemaakt van de kliniek “Fertipraxis” te [plaats] , Brazilië.
- De draagmoeder is na een IVF-behandeling door voornoemde kliniek in verwachting geraakt. Er is daarbij een embryo bij de draagmoeder geplaatst, waarbij er gebruik is gemaakt van een zaadcel van [wensouder 1] en een eicel van een onbekende eiceldonatrice. Dit blijkt uit de verklaring van “Prof.Dr. Maria do Carmo Borges de Souza”, van “Fertipraxis”.
- Op [geboortedatum 1] 2023 is uit de draagmoeder geboren [minderjarige] te [geboorteplaats 1] , Brazilië.
- Op de overgelegde, van apostille voorziene, “Birth Certificate”, opgemaakt op
9 oktober 2023 staan de wensouders als ouders van [minderjarige] geregistreerd.
- De draagmoeder heeft op 10 oktober 2023 een verklaring afgelegd, welke verklaring mede is ondertekend door de echtgenoot van de draagmoeder, waarin zij onder meer het volgende verklaart:
“(…)- I recognize [wensouder 1] and [wensouder 2] as the legal fathers of the child and I do not desire to be the legal parent of the child;(…)- I hereby give my consent for the fathers to travel to The Netherlands with [minderjarige] and register [minderjarige] at their home address in The Netherlands;(…)- I recognize the fact that it is in the best interest of the child to allow [wensouder 1] and [wensouder 2] to have the sole physical custody and legal parental authority of the child.(…)- I hereby consent with the requests which [wensouder 1] and [wensouder 2] have filed at the court in The Netherlands in order for them to both be registered as legal parents over [minderjarige] in The Netherlands.

(…)”.

- De wensouders hebben volgens de uittreksels uit de Basisregistratie Personen (BRP) de Nederlandse nationaliteit. [wensouder 1] heeft daarnaast ook de Braziliaanse nationaliteit. De draagouders hebben de Braziliaanse nationaliteit.
- [minderjarige] is in de BRP geregistreerd met de Braziliaanse nationaliteit.
- De wensouders verzorgen [minderjarige] sinds zijn geboorte.
- De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd om het ouderschap van wensvader [wensouder 1] vast te stellen en hem te belasten met het eenhoofdig gezag. De Raad ziet geen zwaarwegende redenen of risico’s voor de ontwikkeling van [minderjarige] indien de rechtbank het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door [wensouder 2] toewijst.
- Uit DNA-onderzoek, uitgevoerd door Verilabs, volgt dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,9% is aangetoond dat [wensouder 1] de biologische vader is van [minderjarige] .
- Bij beschikking van deze rechtbank van 12 augustus 2024 is mr. K. Moene voornoemd benoemd tot bijzondere curator teneinde [minderjarige] ingevolge artikel 1:212 BW te vertegenwoordigen.

Beoordeling

Rechtsmacht
De rechtbank heeft op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht om van de verzoeken tot het erkennen van in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen dan wel de verzoeken ten aanzien van het tenietdoen van familierechtelijke betrekkingen en vaststelling daarvan kennis te nemen, nu wensouders hun woonplaats in Nederland hebben. De rechtbank is op grond van artikel 12, lid 3, Brussel IIbis eveneens bevoegd om van de verzoeken ten aanzien van het gezag kennis te nemen. De wensouders en [minderjarige] hadden ten tijde van de indiening van het verzoekschrift en hebben nu nog steeds hun gewone verblijfplaats in Nederland en verzoekers hebben ten aanzien van het gezag nadrukkelijk voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gekozen.
Verzoeken onder I. en II.: verklaringen voor recht
Toepasselijk recht
Nu wordt verzocht om voor recht te verklaren dat de familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen [minderjarige] en de wensouders bij geboorte in Brazilië zijn vastgesteld en van rechtswege voor erkenning in aanmerking komen en dat de buitenlandse geboorteakte in Nederland kan worden erkend en voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage vatbaar is, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekking en van de Braziliaanse geboorteakte
Verzoekers verzoeken op grond van artikel 10:101 juncto 10:100 BW de buitenlandse tot stand gekomen familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en de wensouders te erkennen. Het verzoek ten aanzien van de Braziliaanse geboorteakte strekt ertoe deze in Nederland te erkennen en voor recht te verklaren dat deze vatbaar is voor opneming in het register van geboorte van de gemeente ’s-Gravenhage. Dit verzoek is gegrond op artikel 1:26 BW. Op grond van dit artikel kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Het belang van verzoekers is erin gelegen dat de wensouders in Nederland als wettige ouders van [minderjarige] zullen worden erkend en geregistreerd. Dit is een gerechtvaardigd belang zodat aan verzoekers een beroep op artikel 1:26 BW toekomt.
De ambtenaar heeft zich ten aanzien van de vraag of de buiten Nederland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen in Nederland kunnen worden erkend gerefereerd aan het oordeel van deze rechtbank. Ten aanzien van de Braziliaanse geboorteakte heeft de ambtenaar aangegeven dat volgens vaste rechtspraak wegens het gebruik maken van een anonieme eiceldonatrice de buitenlandse geboorteakte wegens strijd met de openbare orde niet kan worden erkend in Nederland. Dit staat op zich per definitie al de inschrijving in de registers in de weg. Daarnaast geeft de ambtenaar aan dat letterlijke overname uit de geboorteakte in strijd is met de werkelijkheid, omdat er twee vaders op de geboorteakte staan vermeld. De ambtenaar verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 26 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1399.
Voor de vraag of de Braziliaanse geboorteakte en de in Brazilië uit hoofde van afstamming ontstane familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige] en de wensouders in Nederland kunnen worden erkend, zal de rechtbank de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling (naar analogie) toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap.
In artikel 10:101 lid 1 BW is, voor zover hier van belang, de in artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW opgenomen erkenningsregeling van overeenkomstige toepassing verklaard op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
Hieruit volgt dat een buitenlands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte van rechtswege worden erkend, tenzij
- aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
- de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
Uitgangspunt van de wet is dat de buitenlandse geboorteakte waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld wordt erkend. Dit is slechts anders indien aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van de beslissing onverenigbaar is met de openbare orde.
Niet in geschil is dat de Braziliaanse geboorteakte is opgemaakt door een bevoegde instantie. Voor de Braziliaanse geboorteakte dient – los van de beoordeling of aan de beslissing kennelijk behoorlijk onderzoek is voorafgegaan – te worden beoordeeld of de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen zoals neergelegd in de Braziliaanse geboorteakte, zoals bedoeld in artikel 10:100 lid 1 sub c BW.
De rechtbank acht het in het kader van de openbareordetoets van belang om te oordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden, gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van zowel het kind, de draagmoeder als de wensouders in kwestie. Hierbij zijn de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016 van belang en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen om het traject zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de draagmoeder, de wensouders en het kind.
Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
De rechtbank stelt vast dat de wensouders gebruik hebben gemaakt van een anonieme eiceldonatrice. Verzoekers hebben hierover aangegeven dat de wensouders zich in de voorbereiding van het door hen gevolgde draagmoederschapstraject in Brazilië, hebben laten voorlichten door een Nederlandse familierechtadvocaat. Aan de hand van dit advies hebben zij in Brazilië het draagmoederschapstraject doorlopen. De wensouders hebben daarbij volgens de regels naar Braziliaans recht een contract gesloten met een donorbank, waarbij gebruik is gemaakt van een anonieme eiceldonatrice. In Brazilië is het namelijk bij wet verplicht om een anonieme donor te gebruiken, zo volgt uit de door verzoekers overgelegde stukken van een Braziliaans advocaat. Volgens de door verzoekers geraadpleegde Nederlandse advocaat zou dit niet voor problemen in Nederland zorgen. Zij hebben pas later vernomen dat het gebruik van anonieme eiceldonoren in Nederland niet is toegestaan. Toen zij dit hoorden, hebben de wensouders alles op alles gezet om de identiteit van de donor alsnog te achterhalen. Op dit moment loopt hierover een procedure in Brazilië. De wensouders verwachten dat deze procedure nog lange tijd in beslag zal nemen. Zij doen een beroep op deze rechtbank om hen enige coulance te bieden vanwege het feit dat zij ruim van tevoren wel juridisch advies hebben ingewonnen van een Nederlandse familierechtadvocaat, maar dat deze hen uiteindelijk van verkeerd advies heeft voorzien.
Het is de rechtbank gebleken dat de wensouders er alles aan hebben willen doen om een zorgvuldig draagmoederschapstraject te doorlopen. De rechtbank betreurt het dat zij in dit traject kennelijk onjuiste informatie hebben verkregen, waardoor zij zich er niet van bewust waren dat het gebruik van een anonieme eiceldonor in het kader van een draagmoederschapstraject in Nederland niet is toegestaan. Hierdoor is [minderjarige] namelijk niet in staat om met zekerheid te achterhalen van wie hij genetisch afstamt. Dit is in strijd met het fundamentele (mensen)recht van het kind om zijn of haar afstamming te kunnen herleiden. Voor [minderjarige] kan het ontbreken van kennis over zijn afstamming van schadelijke invloed zijn op zijn geestelijk dan wel lichamelijk welzijn. Het staat haaks op de hiervoor vermelde aanbevelingen van de Staatscommissie en de door het kabinet geformuleerde waarborgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de onbekendheid van de eiceldonatrice in het traject van draagmoederschap strijdigheid oplevert met een beginsel en waarde die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel wordt beschouwd.
De rechtbank stelt dan ook vast dat – hoewel het voor de rechtbank duidelijk is geworden dat de wensouders de beste intenties hebben gehad – in het kader van het draagmoederschapstraject de – in Nederland geldende – zorgvuldigheidseisen onvoldoende in acht zijn genomen. De in Brazilië vastgestelde familierechtelijke betrekkingen tussen de wensouders en [minderjarige] kunnen dan ook niet van rechtswege in Nederland worden erkend.
De rechtbank zal de verzoeken onder I. en II. daarom afwijzen.
Uit het voorgaande volgt dat de wensouders in Nederland vooralsnog geen juridische status als ouder hebben.
De rechtbank dient dan ook als eerste te beoordelen tot wie [minderjarige] ten tijde van zijn geboorte in familierechtelijke betrekking is komen te staan.
Familierechtelijke betrekkingen ten tijde van de geboorte van [minderjarige]
Toepasselijk recht
Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon of de persoon met wie zij door een geregistreerd partnerschap is verbonden of verbonden is geweest, wordt conform artikel 10:92 BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats ten tijde van de geboorte van het kind, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Verzoekers hebben als productie 2 bij hun verzoekschrift kopieën van het paspoort van de draagmoeder en haar echtgenoot overgelegd. Hieruit blijkt dat de draagmoeder en haar echtgenoot de Braziliaanse nationaliteit hebben. Het Braziliaanse recht is dan ook van toepassing op de vraag tot wie [minderjarige] ten tijde van zijn geboorte in familierechtelijke betrekking is komen te staan.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de naar Braziliaans recht ontstane familierechtelijke betrekkingen tussen de wensouders en [minderjarige] in Nederland niet kunnen worden erkend. Dit brengt met zich dat de reguliere regels van het Braziliaanse recht ten aanzien van het tot stand brengen van familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming van toepassing zijn.
Juridisch kader Braziliaanse Civil Code (BCC)
Op grond van artikel 1597 BCC worden kinderen – voor zover hier van belang – verondersteld te zijn verwekt tijdens het huwelijk als zij ten minste honderdtachtig dagen nadat het huwelijk werd gesloten, zijn geboren. Hieruit volgt dat de echtgenoot van de draagmoeder wordt verondersteld de vader van [minderjarige] te zijn, omdat [minderjarige] is geboren tijdens het huwelijk van de draagouders.
De rechtbank stelt op basis van dit artikel vast – gelijk de bijzondere curator – dat [minderjarige] ten tijde van zijn geboorte in familierechtelijke betrekkingen is komen te staan tot de draagmoeder als moeder en de echtgenoot van de draagmoeder als vader.
Verzoek onder III. en IV: vaststelling geboortegegevens en het gelasten van de ambtenaar
Verzoekers hebben subsidiair – voor het geval de verzoeken onder I. en II. worden afgewezen – verzocht de geboortegegevens van [minderjarige] vast te stellen.
Toepasselijk recht
Nu het gaat om het vaststellen van de noodzakelijke gegevens voor het opmaken van de geboorteakte van [minderjarige] , acht de rechtbank Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
Juridisch kader Nederlands recht
Op grond van het eerste lid van artikel 1:25c BW kan, indien ten aanzien van een buiten Nederland geboren persoon geen akte van geboorte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of kan worden overgelegd, op verzoek van het openbaar ministerie, van een belanghebbende of van de ambtenaar de rechtbank Den Haag de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vaststellen, indien:
a. die persoon Nederlander is of te eniger tijd Nederlander dan wel Nederlands onderdaan niet-Nederlander is geweest;
b. die persoon rechtmatig verblijft op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000;
c. op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een latere vermelding aan de akte van geboorte moet worden toegevoegd.
Op grond van artikel 1:25c, lid 2, BW houdt de rechtbank rekening met alle bewijzen en aanwijzingen omtrent de omstandigheden waaronder en het tijdstip waarop de geboorte moet hebben plaatsgehad. De geslachtsnaam, de voornamen, alsmede de plaats en de dag van de geboorte van de vader en van de moeder worden vastgesteld, voor zover daarvoor aanwijzingen zijn verkregen.
[minderjarige] heeft vooralsnog niet de Nederlandse nationaliteit. Hij verkrijgt het Nederlanderschap pas nadat een beslissing tot gerechtelijke vaststelling ouderschap onherroepelijk is geworden. Ook heeft [minderjarige] niet de asielstatus zoals genoemd onder artikel 1:25c, lid 1 onder b, BW. Daarom kunnen verzoekers alleen in hun verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens worden ontvangen op de grond dat een latere vermelding aan de akte van geboorte van [minderjarige] moet worden toegevoegd (art. 1:25c, lid 1 onder c, BW).
Nu de rechtbank – zoals hierna zal blijken – de verzoeken ten aanzien van de ontkenning van het ouderschap van de echtgenoot van de draagmoeder, vaststelling van het ouderschap van [wensouder 1] en adoptie zal toewijzen, is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:25c, lid 1 onder c, BW. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens van [minderjarige] .
De ambtenaar heeft in zijn brief van 21 mei 2024 voor wat betreft de wijze van het vaststellen van de geboortegegevens van [minderjarige] een voorstel gedaan en voor wat betreft de oudergegevens voorgesteld de gegevens van de draagmoeder en haar echtgenoot op te nemen. Verzoekers hebben in hun brief van 6 juni 2024 aangegeven met deze wijze van vaststellen in te kunnen stemmen. Gelet hierop – en nu hiervoor voldoende aanwijzingen zijn verkregen – zal de rechtbank overeenkomstig het niet weersproken advies van de ambtenaar de geboortegegevens van [minderjarige] vaststellen.
Uit artikel 1:25f BW volgt dat de ambtenaar van de beschikking ten aanzien van de vaststelling van de geboortegegevens van [minderjarige] een akte van inschrijving opmaakt die geldt als een akte van geboorte in de zin van artikel 1:19 BW. Het verzoek van verzoekers om de ambtenaar te gelasten dit te doen, zal de rechtbank dan ook bij gebrek aan belang afwijzen.
Verzoek onder I. van de bijzondere curator: ontkenning vaderschap
Toepasselijk recht
Uit artikel 10:93 BW volgt dat of familierechtelijke betrekkingen in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat op grond van artikel 10:92 BW op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is. Zoals hiervoor is overwogen, is dat het Braziliaanse recht. De rechtbank moet dan ook naar het Braziliaanse recht beoordelen of de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en de echtgenoot van de draagmoeder teniet kan worden gedaan.
Juridisch kader Braziliaanse Civil Code (BCC)
Bij raadpleging van het Braziliaanse recht is het de rechtbank gebleken dat in Brazilië op grond van artikel 1601 BCC de echtgenoot het recht heeft om het vaderschap van kinderen geboren uit zijn vrouw te betwisten.
In artikel 1603 BCC is bepaald dat de afstamming wordt bewezen door de geboorteakte ingeschreven in de burgerlijke stand. In artikel 1604 BCC is geregeld dat niemand aanspraak kan maken op een hoedanigheid die strijdig is met die welke voortvloeit uit de geboorteregistratie behalve door het bewijzen van een fout of valsheid in de registratie.
Artikel 1605 BCC bepaalt dat bij gebreke of gebrek van de geboorteakte de afstamming kan worden bewezen met alle middelen die rechtens toelaatbaar zijn:
I - door een schriftelijk bewijs van de ouders, gezamenlijk of
afzonderlijk;
II - wanneer er sterke vermoedens bestaan die voortvloeien uit feiten die reeds vaststaan.
In artikel 1606 BCC is bepaald dat de vordering tot bewijs van afstamming toebehoort aan het kind zolang het leeft.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de bijzondere curator namens [minderjarige] een verzoek kan doen om zijn afstamming te bewijzen en daarmee het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder te ontkennen. Dit verzoek kan worden gedaan zolang het kind leeft. De rechtbank stelt vast dat de bijzondere curator op basis van het Braziliaanse recht eveneens tot deze conclusie is gekomen. Een en ander wordt daarnaast bevestigd in de door verzoekers bij brief van 10 april 2024 overgelegde “legal opinion: Action to deny paternity in Brazilian law”.
Uit het Braziliaanse recht volgt dat de afstamming kan worden bewezen met alle middelen die rechtens toelaatbaar zijn. Uit het overgelegde DNA-onderzoek blijkt dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,9% is aangetoond dat [wensouder 1] de biologische vader is van [minderjarige] . Hieruit staat voor de rechtbank vast dat de echtgenoot van de draagmoeder niet de biologische vader van [minderjarige] kan zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder over [minderjarige] moet worden toegewezen.
Tussenconclusie
Met toewijzing van het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap geldt dat [minderjarige] alleen nog de draagmoeder als juridische ouder heeft.
Verzoek onder II. van de bijzondere curator: gerechtelijke vaststelling van het ouderschap
Toepasselijk recht
Artikel 10:97, lid 1, BW luidt als volgt: “Of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind”.
De rechtbank gaat er, zoals hiervoor is overwogen, van uit dat de draagmoeder de Braziliaanse nationaliteit heeft. Wensouder [wensouder 1] heeft zowel de Braziliaanse nationaliteit als de Nederlandse nationaliteit. Hieruit volgt dat Braziliaans recht, het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de draagmoeder en [wensouder 1] , van toepassing is op de vaststelling van het ouderschap.
Juridisch kader Braziliaanse Civil Code (BCC)
Artikel 1615 BCC bepaalt dat iedere persoon die daar een gerechtvaardigd belang bij heeft het verzoek tot vaststelling van het vader- of moederschap kan instellen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van dit artikel in samenhang met voornoemd artikel 1606 BCC de bijzondere curator namens [minderjarige] dit verzoek kan doen.
Uit het DNA-onderzoek volgt dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,9% is aangetoond dat [wensouder 1] de biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat de afstamming van [minderjarige] tot [wensouder 1] is aangetoond. De rechtbank zal het verzoek van de bijzondere curator tot vaststelling van het ouderschap dan ook toewijzen.
De vaststelling van het ouderschap van [wensouder 1] wordt uitgesproken onder de voorwaarde dat de beslissing tot ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder over [minderjarige] onherroepelijk is geworden.
Tussenconclusie
Met toewijzing van het verzoek tot vaststelling van het ouderschap geldt dat [minderjarige] na het onherroepelijk worden van de beslissing tot ontkenning van het vaderschap, naast de draagmoeder als juridische moeder ook een juridische vader heeft, te weten [wensouder 1] .
Verzoek onder VI.: het gezag
Verzoekers verzoeken – nadat het ouderschap van [wensouder 1] gerechtelijk is vastgesteld – hem alleen met het gezag te belasten.
Toepasselijk recht
Op grond van artikel 15 van het HKBV 1996 oefenen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de bevoegdheid die hun ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk II van dit Verdrag is toegekend uit onder de toepassing van hun interne recht. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen is Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
Juridisch kader Nederlands recht
De rechtbank stelt vast dat de draagmoeder nu nog de juridische ouder is van [minderjarige] . Daarentegen wordt de draagmoeder naar het Braziliaanse recht niet meer als ouder met gezag beschouwd. De draagmoeder en haar echtgenoot hebben in het draagmoederschapstraject afgezien van alle ouderlijke rechten en plichten ten aanzien van [minderjarige] . De rechtbank kan dan ook onmogelijk aannemen dat de draagmoeder hier in Nederland nog wel zou zijn belast met ouderlijk gezag. Dit mede gelet op de door haar op 10 oktober 2023 afgelegde verklaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een gezagsvacuüm.
Artikel 1:253c, lid 1, BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Lid 4 van dit artikel bepaalt dat wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts wordt afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat [wensouder 1] met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De rechtbank zal in zoverre het verzoek van de wensouders ten aanzien van het gezag toewijzen.
Voormeld gezag van [wensouder 1] zal pas aanvangen op het moment dat zijn juridisch ouderschap onherroepelijk is geworden.
Dat betekent dat er tot dat moment nog steeds sprake is van een gezagsvacuüm en mogelijk belangrijke zaken omtrent [minderjarige] niet geregeld kunnen worden. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om in de voogdij over [minderjarige] te voorzien en zal zij aan [wensouder 1] de voogdij toekennen over [minderjarige] . Deze voogdij eindigt van rechtswege op het moment dat deze beschikking, waarbij [wensouder 1] het gezag over [minderjarige] is toegekend, onherroepelijk is geworden.
Tussenconclusie
Het voorgaande brengt met zich dat [wensouder 1] als juridische vader het gezag over [minderjarige] heeft.
Het verzoek onder VII.: adoptie
Verzoekers verzoeken de adoptie van [minderjarige] door [wensouder 2] uit te spreken, waarbij wordt bepaald dat de adoptie terugwerkt tot aan de geboorte en dat de familierechtelijke betrekkingen tussen [wensouder 1] en [minderjarige] in stand blijven.
Toepasselijk recht op adoptie
Op grond van artikel 10:105 BW is op het verzoek het Nederlandse recht van toepassing.
De vraag welke betekenis toekomt aan de toestemming van de ouders van het kind wordt in beginsel beantwoord naar de regels die het nationale recht van het kind daarvoor bevat, in dit geval het Braziliaanse recht.
Juridisch kader Nederlandse adoptie
Er is sprake van een adoptie door de partner van de ouder. De artikelen 1:227 en 1:228 BW zijn van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat de wensouders meer dan drie jaar samenwonen en dat zij [minderjarige] meer dan een jaar gezamenlijk verzorgen en opvoeden. [minderjarige] is bijna anderhalf jaar oud en hij verblijft sinds zijn geboorte bij de wensouders.
De rechtbank stelt vast dat naar het Braziliaanse recht de draagouders geen juridische ouders meer zijn en ook geen gezagsrechten over [minderjarige] hebben. Zij hebben ingestemd met het draagmoederschapstraject en hebben in dit kader een draagmoederschapsovereenkomst getekend. De draagouders hebben in de door hen op 10 oktober 2023 ondertekende verklaring aangegeven in te stemmen met verzoeken die wensouders in een Nederlandse gerechtelijke procedure doen om in Nederland als de juridische ouders van [minderjarige] te worden geregistreerd. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de voorliggende verzoeken mede namens de draagouders zijn gedaan. Op basis van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat – voor zover nodig – de benodigde toestemming voor adoptie aanwezig is.
De rechtbank vermeldt in dit kader nog dat de Raad in zijn rapport van 17 juni 2024 heeft aangegeven geen zwaarwegende redenen of risico’s te zien voor de ontwikkeling van [minderjarige] indien de rechtbank het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door [wensouder 2] toewijst.
Nu aan de overige vereisten van de artikelen 1:227 en 1:228 BW eveneens is voldaan, zal de rechtbank het verzoek tot adoptie in het belang van [minderjarige] toewijzen.
De adoptie wordt uitgesproken onder de voorwaarde dat de beslissing tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [wensouder 1] onherroepelijk is geworden.
De rechtbank overweegt overigens dat op grond van artikel 1:25f BW juncto artikel 1:20, lid 1 onder a, BW de ambtenaar op de (nog op te maken) geboorteakte van [minderjarige] een latere vermelding van de adoptie plaatst.
Familierechtelijke betrekking tussen [wensouder 1] blijft in stand
Verzoekers hebben verzocht de adoptie uit te spreken, waarbij wordt bepaald dat de familierechtelijke betrekking tussen [wensouder 1] en [minderjarige] in stand blijft na de adoptie door [wensouder 2] . De rechtbank begrijpt dit verzoek als een verklaring voor recht en zal dit toewijzen. [wensouder 1] is – zoals hiervoor is gebleken – na het onherroepelijk worden van de beslissing tot ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder door de vaststelling van het ouderschap de juridische ouder van [minderjarige] . [wensouder 2] zal, wanneer de uitspraak over de adoptie onherroepelijk is geworden, eveneens juridisch ouder zijn. Uit artikel 1:229 lid 3 BW volgt dat de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten blijft bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder het kind adopteert.
De ambtenaar heeft in zijn brief van 21 mei 2024 aangegeven dat indien de rechtbank in het dictum van de uitspraak formuleert dat de familierechtelijke betrekking van [minderjarige] met verzoeker ( [wensouder 1] ) in stand blijft na de adoptie de ambtenaar dit ambtshalve in de latere vermelding van de adoptie zal opnemen. De rechtbank gaat er vanuit dat de ambtenaar dit dus zal doen.
Terugwerkende kracht van de adoptie
Verzoekers verzoeken te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot aan de geboorte van [minderjarige] . De rechtbank begrijpt dit als een verzoek om voor recht te verklaren dat de adoptie terugwerkende kracht heeft.
Verzoekers doen een beroep op de (uitzonderings)bepaling van artikel 1:230 lid 2 BW en zij vragen om de eerste volzin van dit artikellid van overeenkomstige toepassing te verklaren op hun situatie. Volgens hen moet het belang van [minderjarige] hierbij de eerste overweging zijn, waarbij verzoekers verwijzen naar de artikelen 3 en 21 IVRK.
Verzoekers geven aan dat artikel 1:230 lid 2 BW oorspronkelijk ziet op een relatie tussen twee vrouwen. Wensouders hebben geen enkele mogelijkheid om tot adoptie voor de geboorte over te gaan omdat [minderjarige] in juridische zin niet geboren kan worden binnen de relatie van wensouders. Dit enkel en alleen doordat het voor wensouders niet mogelijk is om op natuurlijke wijze ouders te worden van hun kind. Als zij geen beroep kunnen doen op dit wetsartikel is dit volgens wensouders in strijd met artikel 8 juncto artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit omdat een lesbisch stel de toegang tot de rechter niet ontzegd wordt op basis van dit artikel en een hetero- en naar de rechtbank begrijpt een homopaar die geen kinderen kunnen baren wel. Er wordt ook een ongeoorloofd onderscheid gemaakt tussen de niet genetisch- of biologisch verwante lesbische meemoeder en de niet genetisch- of biologisch verwante (mee)vader.
Artikel 1:230 lid 1 BW bepaalt dat de adoptie haar gevolgen heeft van de dag, waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. In lid 2 van dit artikel is – voor zover hier van belang – bepaald dat indien het kind is geboren binnen de relatie van de ouder en de adoptant en de adoptie voor de geboorte van het kind is verzocht, deze terugwerkt tot het tijdstip van geboorte van het kind.
De rechtbank stelt vast dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de adoptie haar gevolgen heeft vanaf het moment dat de uitspraak omtrent de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan. Lid 2 van voornoemd artikel is toegevoegd bij de Wet verruiming adoptiemogelijkheden van 24 oktober 2009 (Stb. 425), in werking getreden op 1 januari 2009. Achtergrond van het toevoegen van dit lid is dat voor de situatie van het duomoederschap zoveel mogelijk gelijkstelling wordt beoogd met de situatie waarin door erkenning ouderschap ontstaat of van rechtswege door geboorte ouderschap ontstaat.
De rechtbank stelt dan ook vast dat lid 2 van dit artikel niet is geschreven voor de situatie van wensouders. Immers, er is geen sprake van een geboorte van een kind binnen de relatie van de ouder en de adoptant, waarbij de adoptie voor de geboorte van het kind is verzocht. Wensouders kunnen dan ook geen beroep op dit artikel doen.
De stelling dat dit in strijd zou zijn met het EVRM volgt de rechtbank niet. Wensouders hebben om in hun kinderwens te voorzien, gekozen om een draagmoederschapstraject aan te gaan. Zoals hiervoor is gebleken kunnen de in het buitenland tot stand gekomen rechtsverhoudingen ten aanzien van de afstamming van [minderjarige] door de rechtbank niet worden erkend omdat er gebruik is gemaakt van een onbekende eiceldonatrice. Dat verzoekers met de nadien ontvangen informatie dit traject niet zouden zijn aangegaan en nu hun uiterste best doen om alsnog de gegevens van de donatrice te achterhalen, maakt dit niet anders. Met het toewijzen van het adoptieverzoek van de wensouders wordt alsnog de afstammingsrelatie tussen [wensouder 2] en [minderjarige] tot stand gebracht. Hiermee wordt gehandeld naar wat het EHRM in dit soort zaken van een lidstaat verlangt. Het feit dat wensouders geen beroep kunnen doen op een wetsartikel dat voor een bepaalde specifieke situatie de adoptie vanaf de geboorte laat werken, betekent niet dat dit in strijd is met het EVRM.
Het verzoek om voor recht te verklaren dat de adoptie terugwerkt tot aan de geboorte van [minderjarige] wordt dan ook afgewezen.
Het verzoek onder VIII.: de geslachtsnaam
Toepasselijk recht
De rechtbank ziet aanleiding om met betrekking tot de geslachtsnaam, vooruitlopend op de adoptie en gelet op artikel 10:22 en 10:20 BW, Nederlands recht toe te passen.
Juridisch kader Nederlands recht
[minderjarige] komt door de (stiefouder)adoptie in familierechtelijke betrekking tot beide wensouders te staan. Op grond van artikel 1:5 lid 3 BW houdt [minderjarige] zijn geslachtsnaam, tenzij er een gezamenlijke verklaring wordt gedaan over een andere geslachtsnaam. De rechtbank stelt vast dat wensouders bij deze rechtbank een gezamenlijke verklaring hebben gedaan dat de geslachtsnaam van [minderjarige] na de adoptie “ [geslachtsnaam 1] ” zal zijn.
Het verzoek onder IX.: gezagsregister
Verzoekers hebben op zitting toegelicht dat zij met het verzoek onder IX. beogen een verklaring voor recht te verkrijgen dat zij beiden met het gezag over [minderjarige] zijn belast en dat zij verzoeken daarvan aantekening te gelasten in het gezagsregister.
De rechtbank stelt vast dat wensouders, zodra deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, door de adoptie de twee juridische ouders van [minderjarige] zullen zijn. Vervolgens zullen wensouders vanaf het onherroepelijk worden van de adoptie, nu zij met elkaar gehuwd zijn, beiden van rechtswege zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De rechtbank zal de verzochte verklaring voor recht dan ook toewijzen.
Verzoekers verzoeken te gelasten dat er aantekening wordt gedaan in het gezagsregister dat verzoekers het gezamenlijk gezag uitoefenen.
Uit het voorgaande volgt dat verzoekers, vanaf het onherroepelijk worden van de adoptie, beiden van rechtswege belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2 aanhef en onder sub a en m van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt de volgende voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vast:
Geslachtsnaam : [geslachtsnaam 2]
Voornamen : [minderjarige]
Geboortedatum : [geboortedatum 1] 2023
Geboorteplaats : [geboorteplaats 1] , Brazilië
Geslacht : mannelijk
Geslachtsnaam moeder : [wensouder 1]
Voornaam moeder : [voornaam 1]
Geboortedatum moeder : [geboortedatum 2] 1980
Geboorteplaats moeder : [geboorteplaats 2] , Brazilië
Geslachtsnaam vader : [naam 1]
Voornamen vader : [voornaam 2]
Geboortedatum : [geboortedatum 3] 1963
Geboorteplaats : [geboorteplaats 1] , Brazilië
*
verklaart gegrond het verzoek tot ontkenning van het ouderschap van:
- [naam 1] ,
over de minderjarige [minderjarige] voornoemd:
uit:
[draagmoeder] , geboren op [geboortedatum 2] 1980 in [geboorteplaats 2] , Brazilië;
*
onder de voorwaarde dat de beslissing aangaande de ontkenning van het vaderschap van [naam 1] onherroepelijk is geworden:
stelt vast het ouderschap van:
[wensouder 1] , geboren op [geboortedatum 4] 1982 te [geboorteplaats 2] , Brazilië, over:
- de minderjarige [minderjarige] voornoemd;
*
bepaalt dat aan [wensouder 1] vanaf het moment dat zijn juridisch ouderschap onherroepelijk is geworden het gezag zal toekomen over de minderjarige [minderjarige] ;
*
benoemt totdat voormelde gezagsbeslissing onherroepelijk is geworden [wensouder 1] tot voogd over de minderjarige [minderjarige] , en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
onder de voorwaarde dat de beslissing aangaande de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [wensouder 1] onherroepelijk is geworden:
spreekt uit de adoptie van [minderjarige] door [wensouder 2] , juridisch ouder naast [wensouder 1] ,
onder vermelding van de verklaring van wensouders ten overstaan van de rechtbank dat de minderjarige [minderjarige] voornoemd de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam 1] ” zal hebben;
*
verklaart voor recht dat de familierechtelijke betrekking tussen [wensouder 1] en [minderjarige] in stand blijft na adoptie door [wensouder 2] ;
*
verklaart voor recht dat beide ouders [wensouder 1] en [wensouder 2] vanaf het onherroepelijk worden van de adoptie gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast;
*
bepaalt dat de griffier, wanneer deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking voor zover deze ziet op de gezags- en adoptiebeslissingen en de daaruit volgende conclusie dat verzoekers met het gezamenlijke gezag over [minderjarige] zijn belast;
*
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.M. Vingerling, A.M. van der Vliet en
K.M. Crooij-Heins, rechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2025.