ECLI:NL:RBDHA:2025:6959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
11393298 EJ VERZ 24-83954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen een vennoot van een vennootschap onder firma en een opdrachtgever in het kader van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 27 februari 2025 uitspraak gedaan over de rechtsverhouding tussen [verzoekende partij] en [verwerende partij] B.V. De centrale vraag was of er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de partijen. [verzoekende partij] was werkzaam via de vennootschap Mateja en stelde dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst bij [verwerende partij] werkte. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De rechter concludeerde dat er geen rechtstreekse contractuele relatie bestond tussen [verzoekende partij] en [verwerende partij], ondanks dat [verzoekende partij] instructies ontving en werkzaamheden verrichtte die vergelijkbaar waren met die van de in dienst zijnde werknemers van [verwerende partij]. De rechter wees op de overeenkomst van opdracht tussen [verwerende partij] en Mateja, waarin was vastgelegd dat Mateja verantwoordelijk was voor de tewerkstelling van haar werknemers. De kantonrechter oordeelde dat de verzoeken van [verzoekende partij] om te verklaren dat zij werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst, alsook de verzoeken tot betaling van achterstallig salaris en andere vergoedingen, niet konden worden toegewezen. [verzoekende partij] werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 11393298 EJ VERZ 24-83954
Beschikking van de kantonrechter d.d. 27 februari 2025 in de zaak van:
[verzoekende partij],
wonende te Rotterdam,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekende partij] ,
gemachtigde: mr. L. Nix,
tegen
de besloten vennootschap
[verwerende partij] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zoetermeer,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verwerende partij] ,
gemachtigde: mr. V. Hofman-Back.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, uit welke stukken tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen bij deze rechtbank op 6 november per zivver-mail en per post op 8 november 2024;
- de bij het verzoekschrift behorende producties, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 28 november 2024;
- het verweerschrift;
- de bij het verweerschrift behorende producties;
- de brief met bijlagen d.d. 26 januari 2025 van mr. Nix;
- de pleitaantekeningen van mr. Nix;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 30 januari 2025.

2.De beoordeling

2.1
[verzoekende partij] verzoekt in deze procedure, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. te verklaren voor recht dat zij bij [verwerende partij] werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst;
2. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag ad € 8.314,= bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag van iedere salaristermijn tot de dag der algehele voldoening alsmede de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
3. de in strijd met artikel 7:671 BW gegeven opzegging te vernietigen;
4. [verwerende partij] te veroordelen om haar toe te laten tot het verrichten van de bedongen arbeid tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom ad € 500,= per dag dat [verwerende partij] hiermee in gebreke blijft;
5. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van het salaris ad € 4.157,= per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en de overige emolumenten vanaf 1 september 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag van iedere salaristermijn telkens tot de dag der algehele voldoening en vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
Subsidiair, voor het geval het herstel van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk is:
6. de veroordeling van [verwerende partij] om haar te betalen de billijke vergoeding ad € 12.500,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na de datum waarop deze beschikking wordt gegeven;
7. de veroordeling van [verwerende partij] om haar te betalen de transitievergoeding ad € 2.993,= bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een maand na het ontslag tot de dag der algehele voldoening;
8. [verwerende partij] te veroordelen om haar te betalen de gefixeerde schadevergoeding ad € 4.157,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontslag tot de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [verwerende partij] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na de dag waarop deze beschikking wordt gegeven tot de dag der algehele voldoening.
2.2
[verzoekende partij] legt het volgende aan haar verzoeken ten grondslag. [verwerende partij] exploiteert (onder meer) benzinestation De Andel, gelegen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk aan de A-12. [verzoekende partij] is daar sinds 1 december 2021 fulltime werkzaam als Station Manager. De rechtsverhouding tussen partijen ligt vast in de Overeenkomst van Opdracht d.d. 4 december 2019. [verwerende partij] is in die overeenkomst genoemd als opdrachtgever en de Mateja V.O.F., hierna te noemen: Mateja, als opdrachtnemer. [verzoekende partij] is, samen met haar zus, [naam 1] , haar broer, [naam 2] , en haar moeder, vennoot van deze vennootschap. Naast [naam 1] en [verzoekende partij] werkten (tijdelijk) verschillende medewerkers van Mateja bij De Andel, onder formeel toezicht en werkgeverschap van Mateja. In tegenstelling tot de andere medewerkers stonden [naam 1] en [verzoekende partij] niet onder gezag van Mateja, maar onder direct gezag van [verwerende partij] . Haar directeur stuurde hen persoonlijk aan. De band tussen [naam 1] en [verzoekende partij] enerzijds en [verwerende partij] anderzijds was intensief en zeer goed te noemen. [verwerende partij] behandelde hen als haar werkneemsters. Tussen [verwerende partij] en [naam 1] en [verzoekende partij] is in augustus 2024 een geschil ontstaan, doordat [verwerende partij] een van de medewerkers van Mateja, werkzaam op De Andel, ten onrechte de toegang tot het benzinestation heeft ontzegd. [naam 1] en [verzoekende partij] waren het daarmee oneens. [verwerende partij] had over hem niets te zeggen, omdat hij niet onder zijn gezag stond, maar onder het gezag van Mateja. Dit mondde uit in een emotionele discussie via onder meer WhatsApp. Het lag op de weg van [verwerende partij] , als goed werkgever, om de situatie te de-escaleren, maar dat heeft zij ten onrechte niet gedaan. Bij brief d.d. 17 september 2024 heeft zij het contract per direct opgezegd. Het ontslag is niet onverwijld gegeven en [verwerende partij] heeft ten onrechte geen hoor en wederhoor toegepast. Uit de opzeggingsbrief wordt bovendien niet duidelijk wat zij aan het ontslag ten grondslag legt. Met de persoonlijke omstandigheden van [naam 1] en [verzoekende partij] heeft [verwerende partij] geen rekening gehouden. Zij zijn voor hun inkomen volledig afhankelijk van het werk bij haar. Het contract is, wat [naam 1] en [verzoekende partij] betreft, om de volgende redenen aan te merken als een arbeidsovereenkomst. De werkzaamheden die zij op De Andel uitvoerden, te weten: shopdiensten, catering, schoonmaak en onderhoud, waren ingebed in de organisatie en de bedrijfsvoering van [verwerende partij] . Zij voerden dezelfde werkzaamheden uit als de andere werknemers van [verwerende partij] . [naam 1] en [verzoekende partij] waren niet vrij om te bepalen hoe zij hun werkzaamheden moesten uitvoeren. Zij waren aan [verwerende partij] verantwoording verschuldigd en werden door haar dagelijks geïnstrueerd. Zij konden inloggen op het HR account van [verwerende partij] en hadden van haar een zakelijk e-mailadres gekregen dat zij voor het werk gebruikten. Tijdens hun werk droegen zij de werkkleding van [verwerende partij] . [verwerende partij] sprak over hen als leden van het vaste team. Zij waren onderdeel van de PR campagnes van [verwerende partij] op onder meer Facebook. [naam 1] en [verzoekende partij] konden zich niet laten vervangen. Artikel 10 van het contract bepaalt dat het de opdrachtnemer niet is toegestaan om derden in te schakelen bij het verrichten van de werkzaamheden. Over de inhoud van het contract is niet onderhandeld. Zij hadden de door [verwerende partij] gehanteerde voorwaarden te accepteren. Het overeengekomen uurtarief is gelijk aan het uurloon van de vaste medewerkers van [verwerende partij] . Het ‘vaste’ salaris van [naam 1] en [verzoekende partij] werd aan het begin van elke maand betaald op basis van de factuur die Mateja haar daarvoor zond. De door hen gewerkte uren waren daarin verdisconteerd. Commercieel risico liepen [naam 1] en [verzoekende partij] niet. Zij ontvingen een vast uurtarief, dat niet afhankelijk was van de door [verwerende partij] behaalde resultaten. [naam 1] en [verzoekende partij] hebben vanaf de aanvang van het contract uitsluitend voor [verwerende partij] gewerkt. Nu [verwerende partij] [verzoekende partij] ten onrechte heeft ontslagen, komen haar verzoeken voor toewijzing in aanmerking.
2.3
[verwerende partij] verzoekt om [verzoekende partij] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans om deze af te wijzen, met veroordeling van haar in de kosten van de procedure. Daartoe voert zij het volgende aan. [verzoekende partij] heeft bij de indiening van haar verzoek gehandeld in strijd met artikel 1.1.9 van het Landelijk procesreglement. Zij heeft het per Veilig Mailen ingediende verzoekschrift niet tijdig per post nagezonden en heeft verzuimd om de daarbij behorende producties tijdig in te dienen. [verzoekende partij] is daarom niet ontvankelijk in haar verzoeken. Voor zover zij wel ontvankelijk is, voert [verwerende partij] het volgende aan. [verwerende partij] exploiteert vijf benzinetankstations, waaronder De Andel te Reeuwijk. Zij heeft station De Andel op 4 december 2019 overgenomen van Tank & Shop B.V.. Dit station is 24/7 geopend en er werken 45 mensen. Acht personen, waaronder [naam 1] en [verzoekende partij] , werken daar via Mateja. De andere personen zijn in dienst bij [verwerende partij] . Tank & Shop B.V. had gedurende langere tijd een samenwerking met Mateja, van welke vennootschap onder meer [naam 1] en [verzoekende partij] vennoten zijn. Mateja verleende bij De Andel facilitaire diensten. [verwerende partij] heeft de samenwerking met Mateja vanaf 4 december 2019 voortgezet. [verwerende partij] en Mateja hebben hun rechtsverhouding schriftelijk vastgelegd in de op 4 december 2019 ondertekende overeenkomst van opdracht. De samenwerking verliep tot augustus 2024 naar behoren. Op 25 juli 2024 is een nieuwe werknemer van Mateja, [naam 3] , komen werken op De Andel. Al snel was het [verwerende partij] duidelijk dat hij niet geschikt was voor de uitvoering van de hem opgedragen werkzaamheden. [verwerende partij] heeft Mateja om die reden gevraagd hem niet meer op De Andel in te zetten. Mateja was het hier niet mee eens en haar vennoten zijn boos geworden, hetgeen zich heeft vertaald in een groot aantal onaangename en ten dele bedreigende tekst- en audioberichten. Op 8 augustus 2024 is [naam 3] teruggekomen op De Andel, waarna [verwerende partij] hem heeft weggestuurd. Bij audiobericht d.d. 8 augustus 2024 stelde Mateja zich op het standpunt dat zij vanwege de verwikkelingen betreffende [naam 3] niet meer met [verwerende partij] kon samenwerken en dat het tijd is om afscheid van elkaar te nemen, hetgeen Mateja bij diverse latere berichten heeft herhaald. [verwerende partij] heeft tevergeefs gepoogd om de ontstane situatie te de-escaleren. Op 15 augustus 2024 is [naam 3] opnieuw verschenen op De Andel. [verwerende partij] heeft Mateja gevraagd of zij dat wist. De reactie was opnieuw dat de samenwerking stopgezet moest worden. [naam 3] is op die datum opnieuw weggestuurd van het benzinestation. Mateja had inmiddels bij herhaling laten weten dat [naam 1] en [verzoekende partij] , die toentertijd met vakantie waren, niet meer zullen terugkeren op De Andel. Op 16 augustus 2024 schreef Mateja onder meer het volgende aan [verwerende partij] :
Uit onze whatsapp berichtjes blijkt dat we niet op deze manier kunnen doorgaan. (…) Al deze problemen zijn ontstaan door het ontslaan van onze werknemer zonder overleg en zonder het akkoord met ons. (…) Dit is gedaan door mevrouw [naam 4] (…). Zonder ons toestemming heeft mevrouw [naam 4] geen recht om werknemers die in dienst zijn bij Mateja Vof te ontslaan(…). Hier is sprake van arbeidsgezag tussen [verwerende partij] en de medewerker van Mateja Vof. Er is namelijk sprake van opdracht van overeenkomst tussen Mateja Vof en [verwerende partij] (…)Op 19 augustus 2024 is [naam 3] opnieuw verschenen op De Andel en is hij wederom weggestuurd. Lopende dit conflict heeft [verwerende partij] op 6 september 2024, aan Mateja laten weten dat [naam 1] en [verzoekende partij] niet meer welkom waren op De Andel en heeft zij Mateja uitgenodigd voor overleg over de voortzetting van hun relatie. Dit overleg heeft plaatsgevonden op 12 september 2024 en was niet vruchtbaar. Intussen werd het [verwerende partij] duidelijk dat Mateja haar personeel niet het salaris had betaald over de maand augustus 2024, ofschoon [verwerende partij] haar de op die maand betrekking hebbende factuur wel had voldaan. Op 16 september 2024 bleek verder dat Mateja niet langer geregistreerd was voor de WAADI. Hiermee was voor [verwerende partij] de maat vol. Zij heeft de overeenkomst met Metaja bij brief d.d.17 september 2024 per direct opgezegd. De stelling van [naam 1] en [verzoekende partij] , dat de overeenkomst van opdracht ten aanzien van hen heeft te gelden als een arbeidsovereenkomst, betwist [verwerende partij] . Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt voor zover nodig hierna aan de orde.
2.4
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.5
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verwerende partij] exploiteert vijf benzinetankstations, waaronder benzinestation De Andel te Reeuwijk. Zij heeft dit station op 4 december 2019 overgenomen van Tank & Shop B.V.. Dit station is 24/7 geopend en er werken 45 personen. Tank & Shop B.V. had gedurende langere tijd een samenwerking met Mateja, van welke vennootschap onder meer [naam 1] en [verzoekende partij] vennoten zijn. [verwerende partij] heeft de samenwerking tussen Tank & Shop B.V. en Mateja vanaf 4 december 2019 voortgezet. [verwerende partij] en Mateja hebben de afspraken daarover schriftelijk vastgelegd in de op 4 december 2019 ondertekende overeenkomst van opdracht. In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 1
Overeenkomst van opdracht
Partijen gaan een overeenkomst van opdracht aan als bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (…). Beide partijen hebben nadrukkelijk niet de bedoeling om tussen hen een dienstverband te laten ontstaan.
(…)
Artikel 6
Startdatum opdracht
De overeenkomst vangt aan op 4 december 2019 en geldt voor onbepaalde tijd.
(…)
Artikel 8
Werkzaamheden. De door de opdrachtnemer te verrichten werkzaamheden bestaan uit: zie bijlage.
Artikel 9
Wijze van uitvoering werkzaamheden
Het staat de opdrachtgever vrij ter zake van de opdracht aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 7:402 BW, terwijl de opdrachtnemer niettemin bij het uitvoeren van de afgesproken werkzaamheden geheel zelfstandig is. (…)
Artikel 10
Uitvoering werkzaamheden door derden
Het is de opdrachtnemer niet toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de opdrachtgever derden in te schakelen bij het verrichten van de in de bijlage beschreven werkzaamheden.
Artikel 11 Werkzaamheden voor derden
De opdrachtnemer is volledig vrij ook voor derden werkzaam te zijn.
Artikel 12
Honorarium
De opdrachtgever is de opdrachtnemer voor het verlenen van de in de bijlage omschreven werkzaamheden een vergoeding verschuldigd van € 19,50 (exclusief BTW) per gewerkt uur.
(…)
Artikel 18
Aansprakelijkheid ten aanzien van tewerkgestelde medewerkers
De opdrachtnemer draagt zorg voor representatieve medewerkers die gedurende bedrijfstijd een actieve werkhouding tonen.
(…) De opdrachtnemer garandeert dat alle door haar tewerkgestelde medewerkers beschikken over een arbeidsovereenkomst met de opdrachtnemer. (…)
(…)
Artikel 25
Werknemersbeding
Het is de opdrachtgever uitdrukkelijk verboden een werknemer van de opdrachtnemer die bij de opdrachtgever werkzaamheden verricht, aansluitend op die werkzaamheden of binnen 12 maanden daarna in dienst te nemen (…), op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag (…).
Mateja moest op grond van deze overeenkomst op De Andel zorgen voor Shopdiensten, Catering, Schoonmaak en Onderhoud. Acht personen, waaronder [naam 1] en [verzoekende partij] , werkten op De Andel via Mateja. De andere personen die daar werken of werkten zijn of waren in dienst bij [verwerende partij] . De samenwerking tussen [verwerende partij] en Mateja verliep tot augustus 2024 naar behoren. In die periode is er een conflict ontstaan tussen [verwerende partij] en Mateja, nadat [verwerende partij] een van de door Mateja op De Andel te werk gestelde werknemers heeft weggestuurd, omdat hij volgens [verwerende partij] niet functioneerde. Mateja heeft zich op het standpunt gesteld dat [verwerende partij] daartoe niet bevoegd was, omdat niet zij, maar Mateja zijn werkgever was en dat, nu [verwerende partij] dit niet respecteerde, er geen verdere samenwerking meer mogelijk was. Lopende dit conflict heeft [verwerende partij] aan Mateja laten weten dat [naam 1] en [verzoekende partij] vanaf 6 september niet meer welkom waren op De Andel en heeft zij Mateja uitgenodigd voor overleg over de voortzetting van de samenwerking. Dit overleg heeft plaatsgevonden op 12 september 2024 en was niet vruchtbaar. Vervolgens heeft [verwerende partij] de samenwerking met Mateja bij brief d.d. 17 september 2024 per direct beëindigd, omdat haar was gebleken dat Mateja geen WAADI-registratie meer had en haar personeel niet uitbetaalde.
2.6
De stelling van [verwerende partij] , dat [verzoekende partij] niet ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat zij haar verzoekschrift niet overeenkomst artikel 1.1.9 van Het Landelijk Procesreglement heeft ingediend, wordt gepasseerd, nu niet of onvoldoende is gebleken dat [verwerende partij] daardoor in haar processuele belangen is geschaad.
2.7
Uit de overeenkomst die [verwerende partij] heeft gesloten met Mateja, blijkt dat Mateja zich er jegens haar toe heeft verbonden om de in de overeenkomst benoemde werkzaamheden op De Andel uit te voeren met door Mateja ter beschikking te stellen, bij haar in dienst zijnde werknemers. Van een rechtstreekse contractuele relatie tussen [verwerende partij] en de door Mateja ter beschikking gestelde werknemers is dus geen sprake. Het feit dat twee van deze werknemers, [naam 1] en [verzoekende partij] , tevens vennoot zijn van Mateja, doet dit (ook wat hen betreft) niet anders zijn. Ook met hen heeft [verwerende partij] geen rechtstreekse contractuele relatie. Aldus bracht Mateja aan [verwerende partij] in rekening de overeengekomen vergoeding (artikel 12 van de overeenkomst) en diende Mateja haar werknemers het overeengekomen loon te betalen. Het feit dat [verwerende partij] aan [naam 1] en [verzoekende partij] instructies heeft gegeven met het oog op de uit te voeren werkzaamheden, leidt niet tot het oordeel dat zij wel haar werknemers zijn. Op grond van de door partijen gesloten overeenkomst was [verwerende partij] tot het geven van aanwijzingen bevoegd en waren Metaja en haar vennoten verplicht om daaraan, mits sprake was van tijdig en verantwoorde aanwijzingen, gevolg te geven (artikel 9 van de overeenkomst en artikel 7:402 lid 1 BW). Het feit dat [naam 1] en [verzoekende partij] dezelfde soort werkzaamheden op De Andel uitgevoerd zullen hebben als de bij [verwerende partij] in dienst zijnde personen, leidt op zich genomen ook niet tot het oordeel dat zij bij [verwerende partij] in dienst waren. Nu [verwerende partij] haar benzinestation exploiteerde met eigen personeel, samen met door Mateja ter beschikking gestelde werknemers, is dat niet meer dan logisch. In het verlengde daarvan is het ook logisch dat [naam 1] en [verzoekende partij] , die gedurende een lange periode op De Andel werkten, zich, met een eigen zakelijk e-mailadres en toegang tot het HR systeem van [verwerende partij] , als lid van het team beschouwden en werden beschouwd. De klus was immers te klaren met eigen personeel, samen met het personeel van Mateja. Logisch is evenzeer dat de werknemers van Mateja op De Andel in de werkkleding van [verwerende partij] werkten. Dat bevorderde de uniforme presentatie van de op de station werkzame personen en hun herkenbaarheid voor het publiek. Voor de stelling dat het Mateja niet vrij stond om in plaats van [naam 1] en [verzoekende partij] andere werknemers in te zetten, is geen steun te vinden in de overeenkomst. In artikel 10 van de overeenkomst is het Mateja alleen verboden om de haar gegeven opdracht geheel of ten dele uit te besteden aan een of meer derden. Indien en zolang de door Mateja ingezette werknemers aan de vereiste kwalificaties zouden voldoen (artikel 18 van de overeenkomst), was het aan Mateja om bepalen wie voor haar op De Andel werkten. Van een schijnconstructie is ten deze niet gebleken. Dat zou onder omstandigheden aan de orde kunnen zijn indien zou zijn overeengekomen of het feitelijk zo zou zijn dat alleen [naam 1] en [verzoekende partij] op De Andel voor [verwerende partij] werkten en nergens anders werkzaam zouden mogen zijn. Die situatie is niet aan de orde. Bovendien stond het Mateja vrij (artikel 11 van de overeenkomst) om ook voor derden te werken, zoals Mateja, afgaande op de informatie die [naam 1] en [verzoekende partij] daarover tijdens de mondelinge behandeling hebben gegeven, vóór december 2019 ook heeft gedaan en, afgaande op de informatie die [verwerende partij] daarover tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, nog steeds doet. Nu niet blijkt dat er tussen [verzoekende partij] en [verwerende partij] sprake is van een arbeidsovereenkomst, is te oordelen dat geen van de verzoeken kunnen worden toegewezen.
2.8
[verzoekende partij] is de partij die bij deze beschikking in het ongelijk wordt gesteld. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. Voor zover er nakosten zijn te maken, levert deze beschikking daarvoor de titel op.

3.Beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt [verzoekende partij] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [verwerende partij] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 814,= voor salaris gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2025.