ECLI:NL:RBDHA:2025:6960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/09/677065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft eerder op 31 december 2024 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleegzorgvoorziening tot 30 april 2025. De ouders van [minderjarige] hebben inmiddels ingestemd met de uithuisplaatsing en erkennen dat [minderjarige] op de juiste plek zit bij de pleegouders. De rechtbank heeft de standpunten van de ouders en de gecertificeerde instelling (GI) in overweging genomen en vastgesteld dat de opvoeding van [minderjarige] veel van de pleegouders vergt, wat de ouders niet kunnen bieden. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot het einde van de ondertoezichtstelling op 28 augustus 2025 en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank complimenteert de ouders met hun vermogen om het belang van [minderjarige] boven hun eigen belangen te stellen en benadrukt het belang van voorspelbaar contact tussen [minderjarige] en haar vader. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/677065 / JE RK 24-2233
Datum uitspraak: 11 april 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. H. Asal te Barendrecht,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.V. Paniagua te Rotterdam.
De rechtbank merkt als informanten aan:
[de pleegouder 1] en [de pleegouder 2], de pleegouders.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 31 december 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dacht en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 30 april 2025 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 31 december 2024;
  • de brief van de advocaat van de vader met bijlagen van 11 april 2025;
  • de brief van de GI met bijlagen van 9 april 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 11 april 2025.
1.3.
Op 11 april 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader (telefonisch);
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] namens de GI;
- de pleegouders.
De vader is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.Het verzoek

2.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de resterende duur, te weten tot het einde van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De GI onderbouwt het verzoek als volgt. De afgelopen twee maanden gaat het goed met [minderjarige] . De GI heeft geprobeerd een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] af te spreken van eens per twee weken. Op kerstavond is het eerste begeleide omgangsmoment geweest. Dat is redelijk verlopen volgens de GI, maar het is voor de vader ingewikkeld om invulling te geven aan het omgangsmoment. Alle geplande bezoeken daarna is de vader niet nagekomen. De bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] zijn eens per week op vrijdag. Deze bezoeken worden soms afgezegd of eerder afgebroken. Verder heeft de GI [minderjarige] aangemeld voor onderzoek en behandeling bij Yulius. Bij de pleegouders wordt video-interactiebegeleiding ingezet. De GI geeft aan dat de opvoeding van [minderjarige] wel is verzwaard. De pleegouders pakken dat met veel geduld op. Er is veel aandacht voor het verminderen van de ontwikkelingsbedreiging en de GI wil daar graag hulpverlening voor inzetten. De GI heeft van moeder en van vader een mailbericht overgelegd waarin zij hun standpunt over de uithuisplaatsing van [minderjarige] toelichten. De GI geeft aan dat het de ouders lukt hun eigen belang opzij te zetten in het belang van de gezonde ontwikkeling van [minderjarige] en de GI complimenteert de ouders hiermee. De GI benoemt daarbij dat ze hoopt dat de vader de omgang gaat nakomen, omdat [minderjarige] nu vaak wordt teleurgesteld en zich lijkt af te gaan keren van de vader.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder wil graag voor [minderjarige] zorgen en zal er altijd voor haar zijn, maar de moeder begrijpt dat het [minderjarige] in de war zal brengen als ze weer naar de moeder zou gaan. Hoe moeilijk de moeder het ook vindt, ze legt zich er bij neer dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. De moeder wil ook graag de pleegouders bedanken voor de goede zorg en communicatie. Hierdoor kan de moeder realistischer nadenken. Verder herkent de moeder de zorgen van de GI en wil zij graag dat daarvoor hulpverlening wordt ingezet. De moeder hoopt dat in de toekomst gekeken kan worden naar een uitbreiding van de contactmomenten.
3.2.
Namens de vader is ook geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De vader heeft het erg lastig gehad met de laatste uithuisplaatsing. Hij wilde graag dat er teruggewerkt zou worden naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij hem. Inmiddels bekijkt de vader het vanuit het perspectief van [minderjarige] . Zij kan niet steeds heen en weer gaan. De vader wil niet dat het risico op nog een uithuisplaatsing bestaat en hij wil ook niet dat [minderjarige] klem komt te zitten in de strijd tussen hem en de moeder. De vader legt zich er daarom bij neer dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Verder zou de vader uiteindelijk een structurele omgang met [minderjarige] willen.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
4.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank dient te beslissen over het aangehouden verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Bij beschikking van 31 december 2024 is door de kinderrechter geconstateerd dat met het verzoek van de GI om een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen tot het einde van de ondertoezichtstelling (op 28 augustus 2025) de vraag naar het perspectief van [minderjarige] voorlag. Inmiddels is uit de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat zowel de vader als de moeder het er mee eens zijn dat [minderjarige] op de juiste plek zit bij de pleegouders. Zij stemmen in met en leggen zich neer bij de visie van de GI dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Het is om die reden voor de rechtbank niet noodzakelijk om een beslissing te nemen over het perspectief van [minderjarige] in het kader van de beslissing over het restant van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank complimenteert de moeder en de vader met hun vermogen het belang van [minderjarige] boven hun eigen belang te stellen.
4.3.
De rechtbank overweegt vervolgens dat er, gezien de standpunten van de ouders en de pleegouders over het perspectief van [minderjarige] , geen twijfel over bestaat dat [minderjarige] op de juiste plek zit. De opvoeding van [minderjarige] vergt veel van haar opvoeders en de vader en de moeder kunnen haar dat niet bieden. De rechtbank verleent daarom de machtiging tot uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling.
4.4.
Daarbij benadrukt de rechtbank dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader betrokken is in haar leven, ook nu zij, anders dan een jaar geleden voorzienbaar was, niet langer bij hem zal wonen. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat [minderjarige] enorm last heeft van het ontbreken van contact met de vader en hierover geen duidelijkheid heeft. Het is in het belang van [minderjarige] dat er voorspelbaar contact is met haar vader en dat de vader uitspreekt dat ze mag blijven wonen en opgroeien bij de pleegouders.
4.5.
Ten slotte complimenteert de rechtbank de pleegouders met hun betrokkenheid bij en inzet voor [minderjarige] en het goede contact dat zij onderhouden met de moeder respectievelijk de vader.
4.6.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 30 april 2025 tot 28 augustus 2025;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. J.E. Bierling en mr. N.B. Haverhoek, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. R. Muller als griffier, en op schrift gesteld op 22 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.