ECLI:NL:RBDHA:2025:6961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
09/318271-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en poging tot brandstichting met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 oktober 2024 in 's-Gravenhage brand heeft gesticht aan een auto, een fietsaanhanger en een stuk karton, en heeft geprobeerd een andere auto in brand te steken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 172 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij onder invloed van alcohol verkeerde en dat hij niet volledig verantwoordelijk was voor zijn daden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en psychische problemen, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling en begeleiding door de reclassering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het risico op recidive in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/318271-24
Datum uitspraak: 11 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 januari 2025 (pro forma) en 28 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Verheesen en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. B.J. de Bruijn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk (meermalen) brand
heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (de band van) het
linkervoorwiel van een auto (merk: Skoda type: Fabia) en/of een
fietsaanhanger/bakfiets en/of karton, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen,
te weten voor die auto (merk: Skoda type: Fabia) en/of de woning waartegen die
fietsaanhanger/bakfiets geparkeerd stond en/of de boom waar dat stuk karton
tegenaan lag te duchten was;
2
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een auto (merk:
Volkswagen kleur: wit) die geparkeerd stond aan de Jacob Catsstraat, met dat opzet
heeft getracht open vuur in aanraking te brengen met (de band van) het linker
voorwiel van die auto (merk: Volkswagen kleur: wit), en daarvan gemeen gevaar
voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024323681, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 45).
Feit 1 en 2:
1. Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 6 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 7-9):
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [voornamen]
Op 6 oktober 2024 omstreeks 05:30 uur werden wij gestuurd naar de [adres 2]
in Den Haag. Daar zou melder op de derde etage rook zien en later ook
vlammen. De melder zag dan ook een persoon wegrennen met een witte trui aan. Ik zag dat er ter hoogte van perceelnummer [nummer 1] een wit voertuig met kenteken [kenteken 1] stond geparkeerd. Ik zag dat er bij het bestuurdersportier iemand gehurkt zat. Ik zag dat deze persoon een witte trui aan had met de capuchon over het hoofd heen. Ik zag dat de persoon poogde om een personenauto in de brand te steken.
Ik zag namelijk dat er achter het linker voorwiel een vlammetje ontstond. Ik zag dat
dit werd gedaan door de handen van deze persoon. Ik riep naar de verdachte dat hij de vlam moest uitmaken. Ik zag dat de verdachte dit probeerde en dat het lukte. Ik zag dat collega [verbalisant] een oranje aansteker uit de broekzak van de verdachte haalde. Ik zag dat er tijdens de insluitingsfouillering nog een aansteker uit de broekzak van de verdachte werd gehaald.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 26-27):
Ik, verbalisant [verbalisant] , verklaar het volgende:
Toen ik de Jacob Catsstraat in reed richting het incident, zag ik ter hoogte van perceelnummer [nummer 1] een man op de knieën bij een personenauto. Ik zag dat deze man een witte trui had. Ik zag dat de man op zijn knieën zat en poogde de personenauto in brand te steken. Ik zag namelijk dat de man een aansteker in zijn handen had. Ik zag daadwerkelijk vlammen onder de auto ter hoogte van de bestuurdersdeur. Ik zag dat de man op de plek zat waar er vlammen te zien waren. Ik zag dat er verder niemand anders in de straat liep bij het aanrijden naar het incident.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 28):
Ik heb telefonisch contact gezocht met een melder ter zake brandstichting. Zij verklaarde mij het volgende:
Ik zat in mijn woning, gelegen aan de [adres 2] te Den Haag. Ik zag
aan de voorzijde dat er en bakfiets stond en dat deze in de brand stond. Ik zag dat er
verder in de straat ook een auto in de brand stond. Bij deze auto zag ik een man
wegrennen. Ik zag dat de man een wit kledingstuk aan had op zijn bovenlichaam.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 32-33):
Op 6 oktober 2024 omstreeks 05.35 uur was ik ter plaatse in de Jacob Catsstraat. Ik zag op het trottoir aan de voorzijde van de portiek van huisnummer [nummer 2] kleine vlammen ter hoogte van één meter. Ik stapte uit mijn politievoertuig en ik zag dat deze vlammen afkomstig waren van een gele fietsaanhanger welke gedeeltelijk in de brand stond. Ik zag dat deze brandende fietsaanhanger direct tegen de voorgevel van het bovengenoemde huisnummer stond. Ik zag dat er direct boven de fietsaanhanger een houten raamkozijn in de gevel zat. Ik zag dat de vlammen van de brand tot boven dit houten kozijn uitreikten. Om onmiddellijk gevaar van de bewoners van de portiek tegen te gaan pakte ik de brandblusser uit mijn politievoertuig en bluste de brandende fietsaanhanger. Ik liep naar de boom en zag dat er achter de boom een stuk karton van 50 centimeter bij 100 centimeter in brand stond. Ik zag dat dit stuk karton tegen de boom aan lag. Ik zag zwarte schroeiplekken van 30 centimeter bij 30 centimeter in het schors van de boom.
Ik hoorde de brandweerlieden zeggen dat de brand van fietsaanhanger een zeer gevaarlijke situatie had kunnen veroorzaken. Dit kwam doordat de fietsaanhanger tegen de voorgevel van een portiek stond waar meerdere woningen in waren gevestigd.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 34-36):
Toen ik vanaf de Waterloostraat linksaf de Jacob Catsstraat in reed, zag ik vlammen
en heel veel rook. Onderweg naar de collega's zag ik dat er een ander geparkeerd voertuig in de brand stond. Ik zag vlammen bij de voorzijde van een blauw geparkeerd voertuig. Ik zag dat er iets brandde op het linker voorwiel. Ook zag ik dat er rook onder de motorkap van dit geparkeerde voertuig vandaan kwam. Ik zag dat dit voertuig een blauwe Skoda betrof voorzien van het kenteken [kenteken 2] .
Vervolgens ben ik naar de collega's gelopen die de verdachte hadden aangehouden. Deze collega's wezen mij op een witte Volkswagen voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Dit was het voertuig waarbij de verdachte op zijn hurken had gezeten met een brandende aansteker.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht, op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, bewezen dat de verdachte op 6 oktober 2024 omstreeks 05:30 uur opzettelijk meermalen brand heeft gesticht door een auto (Skoda type: Fabia), een fietsaanhanger en een stuk karton in aanraking te brengen met vuur en dat de verdachte tevens heeft gepoogd een witte Volkswagen opzettelijk in brand te steken.
De melder van de brandstichting heeft verklaard dat zij een auto in brand zag staan (de rechtbank begrijpt: de blauwe Skoda) en dat zij één man met een wit bovenkledingstuk bij deze auto vandaan heeft zien wegrennen. Toen verbalisant [verbalisant] ter plaatse kwam trof hij de verdachte, die een witte trui aan had, op zijn knieën aan bij de witte Volkswagen met een aansteker, waarbij de verbalisant vlammen heeft gezien. Verbalisant [verbalisant] heeft bij het aanrijden naar het incident niemand anders in de straat zien lopen.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat iemand met een Marokkaans uiterlijk, een regenjas en een capuchon op zijn hoofd zijn richting op rende en dat de verdachte, toen deze persoon hem voorbij liep, overstak. Vervolgens zag de verdachte in zijn linkerooghoek een lichtje branden, is hij hier naartoe gelopen en zag hij een vuurtje bij de band van een auto. De verdachte is toen gehurkt bij de band van die auto gaan zitten en heeft geprobeerd het vuur te doven. Gelet op de verklaring van de melder, dat zij één persoon heeft zien wegrennen die volgens de melder bovenkleding droeg zoals de verdachte die bleek te dragen, en gelet op de verklaring van verbalisant [verbalisant] dat hij bij het aanrijden niemand anders in de straat heeft zien lopen, acht de rechtbank deze verklaring van de verdachte onaannemelijk.
Nu er verder geen andere personen omstreeks het tijdstip van de brandstichtingen zijn waargenomen en gelet op de omstandigheid dat de verdachte brand poogde te stichten door met zijn aansteker vlammen te maken onder de witte Volkswagen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook degene is geweest die de branden aan de fietsenaanhanger, het stuk karton en de blauwe Skodia heeft gesticht, zoals in de bewezenverklaring vermeld. Het is niet aannemelijk dat er vroeg in de ochtend om 5:30u daar en dan een andere persoon branden heeft gesticht, die ook nog eens aan het door de melder doorgegeven signalement voldeed.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 6 oktober 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk (meermalen) brand
heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (de band van) het
linkervoorwiel van een auto (merk: Skoda type: Fabia) en een
fietsaanhanger/bakfiets en karton, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen,
te weten voor die auto (merk: Skoda type: Fabia) en de woning waartegen die
fietsaanhanger/bakfiets geparkeerd stond en de boom waar dat stuk karton
tegenaan lag te duchten was;
2
hij op 6 oktober 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een auto (merk:
Volkswagen kleur: wit) die geparkeerd stond aan de Jacob Catsstraat, met dat opzet
heeft getracht open vuur in aanraking te brengen met (de band van) het linker
voorwiel van die auto (merk: Volkswagen kleur: wit), en daarvan gemeen gevaar
voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair verzocht om een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting van een auto, een fietsaanhanger en een stuk karton dat tegen een boom aan lag. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting van een auto. Door deze brandstichtingen is schade ontstaan aan de auto (Skoda) en de fietsaanhanger en bestond het risico dat de brand zou overslaan naar nabij gelegen geparkeerde auto’s, naar de woning waartegen de fietsaanhanger stond en naar de boom waartegen het stuk karton aanlag. Dit zijn ernstige en gevaarlijke feiten, waarbij de verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendommen en kennelijk geen oog heeft gehad voor het gevaar dat hij hiermee veroorzaakte.
Strafblad
De verdachte heeft een blanco strafblad.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de met betrekking tot de verdachte uitgebrachte rapporten, te weten:
- een reclasseringsrapport van 20 december 2024, opgesteld door [naam 1] , als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Leger des Heils;
- een Pro-Justitia-rapport psychologisch onderzoek van 12 februari 2025, opgesteld door drs. V.T.G. Arnts (GZ-psycholoog).
Arnts heeft in het rapport het volgende geconcludeerd en overwogen.
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en van een persisterende depressieve stoornis, alsmede een stoornis in het gebruik van alcohol. Er zijn situaties geweest waarin de verdachte onder invloed van grote hoeveelheden alcohol impulsief/roekeloos gedrag vertoonde waardoor er gevaar was voor hemzelf en/of waardoor hij het bewustzijn verloor en niet meer wist wat hij had gedaan.
De zwakbegaafdheid is langdurig en pervasief van aard en was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Op basis van de informatie verstrekt door de verdachte kan worden gesteld dat de stoornis in het gebruik van alcohol eveneens aanwezig was in de periode waarin de ten laste gelegde feiten plaatsvonden. Ook meldt de verdachte dat hij grote hoeveelheden alcohol had gedronken op de avond van het ten laste gelegde en er dus sprake was van een alcoholintoxicatie. Met betrekking tot de depressieve stoornis meldt de verdachte dat zijn depressieve klachten in de maanden voorafgaande aan het ten laste gelegde meer naar de achtergrond waren verdwenen. Arnst heeft te weinig informatie om uitspraak te kunnen doen over het denken, voelen en handelen van de verdachte voorafgaande en tijdens de ten laste gelegde feiten. Arnst kan dan ook geen advies geven over de mate van toerekenen. Het recidiverisico wordt als laag tot matig ingeschat. Een poliklinische behandeling in de reguliere GGZ, eventueel aangevuld met ambulante maatschappelijke begeleiding zijn geïndiceerd. De verdachte heeft baat bij structuur en ondersteuning in de vorm van geschikte woonvorm, financieel beheer, dagbesteding en reclasseringscontacten. Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, adviseert Arnst de interventies vorm te geven in het kader van bijzondere voorwaarden.
[naam 1] heeft in haar rapport het volgende geconcludeerd en overwogen.
Vanuit het onderzoek zijn er (delictgerelateerde) problemen geconstateerd op de volgende
leefgebieden: huisvesting, financiën, middelengebruik en psychosociaal functioneren. Om de verdachte op weg te helpen permanente stabiliteit in zijn leven aan te brengen acht de reclassering bijzondere voorwaarden geïndiceerd. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden; meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, meewerken aan middelencontrole en begeleiding door een coach.
De rechtbank ziet in voornoemde rapporten en gelet op het feit dat het hier lijkt te gaan om een eenmalig incident reden om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 360 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten 172 dagen voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.552,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Tevens verzoekt de benadeelde partij om een vergoeding van de gemaakte proceskosten van € 151,25.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
7.2.. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens onvoldoende onderbouwing.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De ingediende factuur is namelijk niet naar de benadeelde partij te herleiden. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
360(
DRIEHONDERDZESTIG)
DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
172 (HONDERDTWEEENZEVENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Leger des Heils, Binckhorstlaan 287A, 2516 BC Den Haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door Forensische Poli Fivoor of een soortgelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde werkt mee aan een delictanalyse, nader onderzoek naar intelligentie, copingvaardigheden, cognitieve vaardigheden (met name gericht op het geheugen), depressie- en angstklachten en middelengebruik. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De
justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- zich laat begeleiden door (een coach van) E25 – zorg en welzijn, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2025.