ECLI:NL:RBDHA:2025:6967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/9190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens tijdige beslissing door verweerder

In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], een herbeoordelingsverzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na een periode van inactiviteit heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft een zitting gepland op 19 maart 2025, maar deze is niet doorgegaan omdat verweerder op 24 maart 2025 alsnog een beslissing heeft genomen. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de enkelvoudige kamer.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan haar verzoek is tegemoetgekomen. Op grond van artikel 8:75a Awb heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9190

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: H.E. Wonnink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In de brief van 27 december 2023 heeft verzoekster om een herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van haar (ex-)werknemer verzocht.
In de brief van 15 augustus 2024 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om een herbeoordeling.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd op de zitting van de meervoudige kamer van 19 maart 2025. Deze zitting is niet doorgegaan omdat verweerder in het besluit van 24 maart 2025 verweerder een beslissing heeft genomen op het verzoek om een herbeoordeling van verzoekster. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft aangegeven dat hij de proceskosten zal vergoeden.
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a Awb.
3. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan haar verzoek is tegemoet gekomen. De rechtbank zal daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toewijzen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.I. Teunissen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.