ECLI:NL:RBDHA:2025:6972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
SGR 25/2010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat er geen acute financiële nood is. Verzoeker heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn financiële situatie onderbouwen en zijn bijstandsaanvraag is afgewezen omdat hij tijdelijk geld leent bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onomkeerbare situatie dreigt en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, en er is geen hoger beroep mogelijk tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2010

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Verweerder heeft in het besluit van 2 september 2024 bepaald dat verzoeker geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
In het besluit van 20 februari 2025 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht voor het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit toe. Verzoeker hoeft wegens betalingsonmacht het griffierecht dus niet te betalen.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. Verzoeker voert aan dat sprake is van een dreigend verlies aan inkomen. Zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) eindigt per 24 april 2025 en hij heeft geen ander inkomen of financiële reserves. De behandeling van zijn beroep kan maanden duren, waardoor hij in de tussentijd zonder inkomen zit. Hij verzoekt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te nemen om ernstige financiële problemen te voorkomen en ervoor te zorgen dat hij in zijn basisbehoeften kan blijven voorzien.
5. De voorzieningenrechter heeft verzoeker in de brief van 17 maart 2025 verzocht om (zo mogelijk) met stukken te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisend belang. Hierbij is ook gevraagd of verzoeker kan aangeven of hij al een bijstandsaanvraag heeft gedaan en, zo nee, waarom niet. In zijn reactie hierop geeft verzoeker aan dat zijn bijstandsaanvraag is afgewezen omdat hij tijdelijk geld leent bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
6. Verweerder geeft aan dat verzoeker geen concrete feiten heeft aangeleverd die onderbouwen of en hoe hij in acute financiële problemen komt door zijn beslissing. Aan een inhoudelijke toetsing dient volgens verweerder dan ook niet te worden toegekomen.
7. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat er volgens verzoekers eigen stellingen thans geen sprake is van financiële nood. Vervolgens constateert de voorzieningenrechter dat verzoeker in het geheel geen stukken heeft ingezonden die zijn financiële situatie onderbouwen. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat verzoeker heeft toegelicht dat hij een bijstandsuitkering heeft aangevraagd maar dat deze is afgewezen omdat hij een lening van DUO ontvangt waardoor hij in zijn basisbehoeften kan blijven voorzien. Er is al met al geen sprake van acute financiële nood als in overweging 3 bedoeld.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.I. Teunissen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.