ECLI:NL:RBDHA:2025:6972
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat er geen acute financiële nood is. Verzoeker heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn financiële situatie onderbouwen en zijn bijstandsaanvraag is afgewezen omdat hij tijdelijk geld leent bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onomkeerbare situatie dreigt en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, en er is geen hoger beroep mogelijk tegen deze beslissing.