ECLI:NL:RBDHA:2025:6973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.10354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en risico op uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, werd op 4 maart 2025 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Hij was het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 17 maart 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig was. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen, maar was in Nederland en Spanje gebleven zonder zich aan het toezicht te houden. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou belemmeren. Eiser voerde aan dat hij geen risico op onttrekking had en dat hij medewerking verleende, maar de rechtbank volgde hem hierin niet. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor bewaring voldoende waren en dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, ondanks de lange duur van de bewaring. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10354
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding

Op 4 maart 2025 heeft de minister eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Ajdid als tolk en de gemachtigde van de minister.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1998.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument. Eiser heeft met dit met de opmerkingen dat hij Spanje legaal “zou zijn ingereisd” en “meende een korte trip naar Nederland te kunnen maken” niet weerlegd. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft op 17 november 2024 een terugkeerbesluit gekregen. Op grond van dat terugkeerbesluit moest hij uiterlijk op 15 december 2024 het grondgebied van Nederland, de EU, EER en Zwitserland verlaten. Eiser heeft dat niet gedaan, en heeft vervolgens bij de korpschef geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf. Eiser heeft zich daarmee onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Dat eisers verblijfplaats in Spanje daar wel bekend zou zijn doet daaraan niet af.
4. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
5. Eiser stelt dat er geen risico is dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en dat het niet zo is dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. Eiser voert daartoe aan dat hij enkel op bezoek was in Nederland en dat hij meende vanuit Spanje naar Nederland te mogen reizen. Ook heeft hij tot op heden medewerking verleend en heeft hij verklaard zo nodig zich beschikbaar te houden. Verder heeft hij een netwerk van familie in Nederland en Europa, waar hij eventueel kan verblijven. Ook kan hij vanuit detentie niet veel doen om aan documenten te komen. Gelet op het voorgaande had de minister volgens eiser moeten volstaan met een lichter middel.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. Eiser heeft op 17 november 2024 al een terugkeerbesluit heeft gekregen en is desondanks in Nederland en Spanje is gebleven. Dat eiser meende naar Nederland te mogen reizen, volgt de rechtbank dan ook niet. Ook heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij niet terug wil naar Marokko. Een lichter middel biedt daarom, ook met een eventuele verblijfplaats voor eiser bij familie en de verklaring van eiser dat hij zich beschikbaar zal houden, onvoldoende garantie dat hij daadwerkelijk naar Marokko zal vertrekken. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat hij in detentie niet veel kan doen om aan documenten te komen. Eiser kan ook in detentie immers (telefonisch) contact opnemen met zijn familie en/of bekenden, wat hij volgens zijn gemachtigde ook heeft gedaan. Dat eiser dit buiten detentie vaker zou kunnen doen, betekent niet dat hij in vrijheid gesteld moet worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting
7. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko, omdat hij al lang in bewaring zit.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat er in het algemeen dat zicht op uitzetting is naar Marokko (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:747). De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen. Uit het vertrekgesprek van 7 maart 2025 blijkt dat een laissez- passer (lp) procedure inzake Marokko zal worden opgestart, en dat eiser heeft geweigerd om de lp-aanvraag in te vullen. Er zijn geen aanknopingspunten dat de Marokkaanse autoriteiten (met medewerking van eiser) geen lp zullen verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.