ECLI:NL:RBDHA:2025:6976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL24.50291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen en Tunesië als veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Tunesische nationaliteit, had een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant konden zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser had eerder op 7 november 2022 een asielaanvraag ingediend, die als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nieuwe verklaringen van eiser, die hij pas in de zienswijze naar voren bracht, niet als nieuw of relevant konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een schending van artikel 3 van het EVRM zouden opleveren bij terugkeer naar Tunesië. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50291

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Procesverloop

Met het besluit van 9 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de herhaalde aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening NL24.50292, op 17 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
2. Hij heeft eerder op 7 november 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 oktober 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft het tegen dat besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 10 november 2023 (NL23.32600) ongegrond verklaard. Het besluit is in rechte komen vast te staan bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 december 2023.
3. Op 10 november 2024 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij, hoewel hij stelt geen homoseksueel te zijn, wel geslachtsgemeenschap gehad heeft met mannen sinds hij in Europa is.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Toetsingskader
5.1.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan verweerder een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren als de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
5.2.
Volgens de door verweerder gehanteerde Werkinstructie 2023/7 ‘Opvolgende asielaanvragen’ bestaat de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende aanvraag uit twee fasen. In de eerste fase beoordeelt verweerder of sprake is van nieuwe elementen en bevindingen in het asielrelaas. In de tweede fase beoordeelt verweerder of een nieuw element of bevinding relevant is. Pas als een element of bevinding door beide fasen komt, wordt de aanvraag inhoudelijk beoordeeld.
Om te bepalen of een element of bevinding als ‘nieuw’ aangemerkt kan worden, is bepalend of de elementen of bevindingen in een eerdere asielprocedure zijn aangevoerd en beoordeeld. Als dat niet het geval is, dan zijn de elementen of bevindingen nieuw.
Volgens paragraaf 5.2 kan bij de beoordeling of een nieuw element of bevinding relevant kan zijn onder andere worden betrokken: de redenen waarom de eerdere asielaanvra(a)g(en) is/zijn afgewezen, de relevantie van de verklaringen van de vreemdeling voor de beoordeling van het asielrelaas en het moment waarop de vreemdeling de nieuwe informatie aandraagt en of er aanwijzingen zijn dat de opvolgende asielprocedure slechts is aangespannen om rechtmatig verblijf of andere voordelen te verkrijgen. Bij de toets of de nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn, dienen de redenen voor de afwijzing van de vorige aanvra(a)g(en) te worden bekeken en dienen deze redenen in onderlinge samenhang met de nieuwe elementen en bevindingen te worden beoordeeld, om zo te concluderen of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag.
Volgens paragraaf 5.3, onder het kopje ‘Verwijtbaarheidtoets’, kan de omstandigheid dat een nieuw element of bevinding eerder had kunnen worden aangevoerd, worden betrokken bij de vraag of het aangevoerde relevant kan zijn voor de beoordeling, bijvoorbeeld als de nieuwe elementen en bevindingen vooral bestaan uit verklaringen die niet met bewijs worden gestaafd. Het late moment waarop de elementen en bevindingen naar voren worden gebracht, doet in zo’n geval afbreuk aan de bewijskracht van het gestelde.
Beoordeling door de rechtbank
Procesbelang
6.1.
Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Onlangs is namelijk gebleken dat hij in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Eiser stelt kennelijk geen prijs meer op bescherming in Nederland, aldus verweerder.
6.2.
De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1113, van oordeel, dat de enkele omstandigheid dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, nog niet maakt dat zijn belang bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag is komen te vervallen. Nu uit het dossier niet is gebleken dat eiser geen contact meer heeft met zijn gemachtigde (de gemachtigde van eiser heeft op de dag van de zitting aan de rechtbank slechts te kennen gegeven dat hij noch eiser ter zitting zullen verschijnen), ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding voor het oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Zienswijze
7.1.
Eiser verzoekt al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd, als herhaald en ingelast te beschouwen.
7.2.
De enkele verwijzing naar de zienswijze kan echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met deze verwijzing geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet toereikend is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.
Nieuwe elementen of bevindingen
8.1.
Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe elementen of bevindingen. Er is een reëel risico dat bekend is geworden dat eiser geslachtsgemeenschap heeft gehad met mannen. Uit schaamte en angst heeft eiser hierover pas in de zienswijze verklaard. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om eiser hierover nader te horen. Verweerder gaat verder ten onrechte ervan uit dat Tunesië als een veilig land van herkomst gezien kan worden. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Het Hof) van 4 oktober 2024 (C-406/22, ECLI:EU:C:2024:841). Eiser loopt bij terugkeer naar Tunesië een risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet hierop missen het reeds opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod een juridische en feitelijke grondslag, aldus eiser.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de herhaalde asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser tijdens het gehoor ‘opvolgende aanvraag’ heeft verklaard dat zijn asielrelaas hetzelfde was als tijdens zijn eerdere asielaanvraag en hij ook geen (nieuwe) documenten heeft overgelegd. De hoormedewerker heeft meerdere malen geverifieerd of eiser zijn relaas nog wilde aanvullen met nieuwe informatie. Eiser is echter gebleven bij zijn eerdere asielrelaas. Pas in de zienswijze heeft eiser verklaard dat hij geslachtsgemeenschap heeft gehad met mannen sinds hij in Europa is. De enkele verklaring dat hij uit schaamte hier niet eerder over heeft verklaard, heeft verweerder onvoldoende voor dit late aanvoeren kunnen achten.
Verweerder heeft zich verder ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, zelfs als de verklaring van eiser dat hij geslachtsgemeenschap heeft gehad met mannen als nieuw element of nieuwe bevinding kan worden aangemerkt (fase één), deze verklaring niet relevant kan zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag (fase twee). Verweerder heeft hierbij toegelicht dat eiser in zijn verklaring op geen enkele manier heeft onderbouwd hoe deze betrekking heeft op Tunesië en waarom dit tot problemen zal leiden bij terugkeer naar Tunesië. Verweerder heeft hierbij aangegeven niet in te zien hoe de Tunesische autoriteiten ervan op de hoogte zouden kunnen zijn dat eiser geslachtsgemeenschap heeft gehad met mannen in Europa. Eiser is zelf al een aantal jaren niet in Tunesië geweest, zijn familie woont niet meer in Tunesië en hij heeft verklaard verder geen contacten in Tunesië meer te hebben. Bovendien vindt verweerder van belang dat het eiser is aan te rekenen dat hij pas in de zienswijze met deze verklaring is gekomen. De omstandigheid dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken, vanuit Zwitserland in het kader van de Dublinverordening is overgedragen aan Nederland en hij pas toen hij in vreemdelingenbewaring werd geplaatst een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend, duidt er bovendien op dat de asielaanvraag enkel is ingediend om zijn uitzetting te frustreren.
8.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van het landenbeleid, waaruit blijkt dat Tunesië een veilig land van herkomst is. De verwijzing naar de uitspraak van het Hof van 4 oktober 2024 kan eiser hierbij niet baten. Reeds in het bestreden besluit heeft verweerder terecht gesteld dat deze uitspraak geen gevolgen heeft voor Tunesië, wat dus nog steeds als veilig land van herkomst aangemerkt kan worden. Voor Tunesië geldt niet dat bepaalde regio’s niet als veilig aangemerkt kunnen worden. Ook uit wat eiser verder heeft aangevoerd, komen geen bijzondere feiten en omstandigheden naar voren die onmiskenbaar tot het oordeel leiden dat uitzetting van eiser een schending zou opleveren van artikel 3 van het EVRM. Verweerder hoefde daarom niet alsnog eisers herhaalde asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen. Voor het oordeel dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod een juridische en feitelijke grondslag missen, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.