ECLI:NL:RBDHA:2025:6984
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een asielzoeker met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze beslissing beoordeeld zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 7 maart 2025 met onbekende bestemming is vertrokken, zoals gemeld door de vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De gemachtigde van eiser heeft op 11 april 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en niet te weten waar hij verblijft. De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve de vraag beantwoord of eiser procesbelang heeft bij het beroep.
Op basis van vaste rechtspraak concludeert de rechtbank dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Gezien de omstandigheden en de informatie van de gemachtigde, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.