ECLI:NL:RBDHA:2025:6999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL23.37461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning regulier; toerekenbaarheid termijnoverschrijding en verblijfsgat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Aboukir, en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. Y.M. van der Lei. De eiseres, geboren in 1994 en van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid', die geldig was tot 14 juni 2022. Op 3 oktober 2022 diende zij een aanvraag in voor verlenging van deze verblijfsvergunning. De minister heeft deze aanvraag ingewilligd, maar met als ingangsdatum 3 oktober 2022, waardoor er een verblijfsgat is ontstaan van 14 juni 2022 tot en met 2 oktober 2022. De eiseres heeft tegen het besluit van de minister beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 6 maart 2025.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag tot verlenging te laat is ingediend, namelijk na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige verblijfsvergunning. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze termijnoverschrijding toerekenbaar is aan de eiseres, omdat zij niet tijdig heeft gereageerd op de waarschuwing van de minister om de verblijfsvergunning tijdig te verlengen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres in beroep niet voldoende heeft onderbouwd dat haar afwezigheid in Marokko voor de zorg van haar zieke moeder de reden was voor de te late indiening van de aanvraag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister terecht de aanvraag heeft behandeld als een aanvraag voor een eerste verlening van de verblijfsvergunning, met als gevolg dat de verblijfsvergunning is verleend met ingang van de aanvraagdatum.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37461

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Aboukir),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingewilligd, in die zin dat aan haar een verblijfsvergunning is verleend met als ingangsdatum 3 oktober 2022.
Bij besluit van 1 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’, die geldig was tot 14 juni 2022. Op 3 oktober 2022 heeft eiseres een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd, in die zin dat aan eiseres een verblijfsvergunning is verleend met ingang van 3 oktober 2022. Daardoor is er over de periode van 14 juni 2022 tot en met 2 oktober 2022 een onderbreking in het verblijfsrecht van eiseres, een zogenoemd verblijfsgat, ontstaan.
Het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt – samengevat – het volgende in. Eiseres heeft de verlengingsaanvraag te laat, want na het verstrijken van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning, ingediend. Deze termijnoverschrijding is toerekenbaar. Daarom is de verblijfsvergunning niet aansluitend op de eerdere verblijfsvergunning verleend, maar met ingang van de aanvraagdatum.
Juridisch kader
3.1.
Artikel 26 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) luidt als volgt.
1. De verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
2. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
3. Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
3.2.
Artikel 3.80 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) luidt als volgt.
1. De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
2. De niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning.
Beoordeling door de rechtbank
Toerekenbaarheid termijnoverschrijding
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres de verlengingsaanvraag te laat, namelijk pas na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige verblijfsvergunning (op 14 juni 2022), heeft ingediend. Ter discussie staat of de te late indiening van de verlengingsaanvraag aan eiseres moet worden toegerekend.
4.1.
Eiseres voert in beroep aan dat het haar niet toe te rekenen is dat zij de verlengingsaanvraag te laat heeft ingediend. Zij verbleef in Marokko om haar ernstig zieke moeder te verzorgen op het moment dat zij haar verblijfsvergunning moest verlengen. Zij kon de zorg niet overlaten aan een derde, zo stelt eiseres.
4.2.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 17 maart 2022 erop gewezen dat zij zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor 14 juni 2022, haar verblijfsvergunning moest verlengen. Dit heeft eiseres dus niet gedaan. Bij brief van 14 december 2022 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom de verlengingsaanvraag te laat was ingediend. In reactie daarop heeft eiseres (op 16 december 2022) laten weten dat zij zich had vergist in de einddatum van haar verblijfsvergunning. Verweerder heeft, mede gelet op voormelde informatiebrief van 17 maart 2022, terecht gesteld dat deze verklaring ontoereikend is om de te late indiening van de verleningsaanvraag niet toerekenbaar te achten. In de bezwaarfase heeft eiseres, ondanks het haar verleende uitstel, geen nadere verklaring meer gegeven voor de te late indiening van de verlengingsaanvraag. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht het standpunt heeft ingenomen dat de te late indiening van de verlengingsaanvraag aan eiseres is toe te rekenen.
4.3.
Voor het eerst in beroep heeft eiseres gesteld dat de te late indiening van de verlengingsaanvraag te maken heeft met de omstandigheid dat zij in Marokko was om haar zieke moeder te verzorgen. Deze stelling kan echter niet tot een ander oordeel leiden, reeds nu die stelling door eiseres in het geheel niet is onderbouwd met documenten.
4.4.
Nu de verlengingsaanvraag door eiseres, zoals verweerder terecht heeft gesteld, toerekenbaar te laat is ingediend, heeft die, gelet op artikel 26, eerste en derde lid, van de Vw en op de nadere uitleg/uitwerking van die bepalingen in artikel 3.80, tweede lid, van het Vb, te gelden als een aanvraag om eerste verlening van een verblijfsvergunning. Artikel 26, eerste lid, van de Vw gaat over aanvragen om eerste verlening van een verblijfsvergunning. Op grond van deze bepaling wordt de verblijfsvergunning niet met eerdere ingang verleend dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Gelet hierop, en nu eiseres de verlengingsaanvraag heeft ingediend op 3 oktober 2022, moet worden geoordeeld dat verweerder terecht de verblijfsvergunning aan eiseres heeft verleend met ingang van 3 oktober 2022. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt dus niet.
Horen in bezwaar
5. Verder voert eiseres aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord voordat hij het bestreden besluit nam.
5.1.
Verweerder mag slechts in de situaties als genoemd in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen in bezwaar afzien. In dit geval heeft verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van eiseres afgezien. Uit die bepaling volgt dat van het horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Een bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander standpunt dan in het primaire besluit is vervat. Dit wordt beoordeeld aan de hand van wat er in bezwaar is aangevoerd, in samenhang met de motivering van het primaire besluit.
5.2.
Eiseres heeft in haar brief van 27 april 2023 verzocht om uitstel van de termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar en daarbij aangekondigd dat zij aanvullende stukken zal overleggen waaruit verschoonbare redenen blijken voor de te late indiening van de verlengingsaanvraag. Bij brief van 5 oktober 2023 heeft verweerder dit verzoek toegewezen en aan eiseres een nadere termijn van twee weken gegeven om de gronden van bezwaar en bewijsstukken in te dienen. Eiseres heeft binnen deze termijn echter geen gronden meer ingediend en ook geen bewijsstukken overgelegd. Dit betekent dat verweerder het ten tijde van het bestreden besluit moest doen met de enkele verklaring van eiseres dat zij zich had vergist in de einddatum van haar verblijfsvergunning (zie hierover overweging 4.2). Gelet hierop is de rechtbank, mede gelet op de gezichtspunten zoals benoemd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 5. tot en met 5.2, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft dan ook met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kunnen afzien van het horen van eiseres in bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.