ECLI:NL:RBDHA:2025:7012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
AWB 25/6222 en NL25.12547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel van een asielzoeker na een incident

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025, wordt de rechtmatigheid van een plaatsingsbesluit en een vrijheidsbeperkende maatregel van een asielzoeker beoordeeld. De eiser, een Jemeniet, was betrokken bij een incident op 4 maart 2025, waarbij hij een COA-medewerker fysiek aanviel. Het COA besloot daarop om eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te plaatsen. Eiser betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat de HTL een stressverhogende omgeving is die schadelijk is voor zijn psychische gezondheid. Hij stelde ook dat de medische situatie niet zorgvuldig was beoordeeld en dat de behandeling in Den Bosch niet kon doorgaan in of rond Hoogeveen, zoals vereist door het GZA-akkoord. De rechtbank oordeelde echter dat het COA terecht het incident als ernstig had gekwalificeerd en dat de medische omstandigheden van eiser voldoende waren betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/6222 en NL25.12547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 8 maart 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser vanaf 9 maart 2025 in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [1] Het tweede beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel [2] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 17 maart 2025 gronden ingediend. Het COa heeft op 10 april 2025 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot plaatsingsbesluit
2. Het COa heeft – kort samengevat – eiser tegengeworpen dat hij op 4 maart 2025 een centrale rol heeft gespeeld in een ernstig incident op locatie Gilze POL 2.0. Volgens het COa heeft eiser, na terugkeer van een bezoek aan gebouw 38, op intimiderende wijze een COa-medewerker benaderd. Ondanks herhaalde verbale en non-verbale signalen om door te lopen, is eiser gestopt, verbaal agressief geweest en heeft hij vervolgens zonder waarschuwing de medewerker fysiek aangevallen, waarbij hij deze tweemaal in het gezicht heeft geslagen. De medewerker heeft zich uit noodweer moeten verdedigen. Tijdens de daaropvolgende onrustige situatie, waarbij ook andere bewoners betrokken raakten, heeft eiser zich hevig verzet en uitlatingen gedaan die volgens het COa wijzen op een negatieve houding ten opzichte van de afkomst van de medewerker. De COa-medewerker heeft diezelfde avond aangifte van mishandeling gedaan
.
Beroepsgronden van eiser
3. Eiser betwist het incident zoals weergegeven in de verslaglegging van het COa. Eiser stelt slachtoffer te zijn in plaats van de agressor, zoals ook volgt uit zijn gegeven toelichting op het incident. Volgens eiser heeft de COa-medewerker tegen hem gezegd: “Waarom heb jij de brandmelder afgesloten, hoerenzoon?”, en heeft de COa-medewerker hem geslagen, waarop eiser zich heeft verdedigd. De boosheid van de COa-medewerker zou volgens eiser zijn ontstaan omdat eiser voornemens was een klacht tegen de COa-medewerker in te dienen.
3.1.
Eiser voert verder aan dat de omstandigheid dat hij pas vijf dagen na het incident in de HTL is geplaatst, erop duidt dat de impact niet zo groot is als in het plaatsingsbesluit wordt aangegeven.
3.2.
Eiser voert tot slot aan dat de HTL een stressverhogende omgeving is en dat dit negatieve effecten heeft op zijn psychische problemen. Volgens eiser is dit geen geschikte maatregel en had er afgezien moeten worden van het opleggen van een HTL-maatregel. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar het behandelvoorschrift van 20 februari 2025, afkomstig van de psychiater van het Psychotrauma Centrum. Bovendien wordt strikt genomen niet voldaan aan het advies van het GZA [3] , aangezien in dit advies staat dat de voorwaarde voor overplaatsing naar de HTL is dat de ingezette behandeling bij een GGZ-instelling kan doorgaan in of rond Hoogeveen. De behandeling die eiser momenteel ontvangt, vindt nog steeds plaats in Den Bosch en is daarmee niet in of rond Hoogeveen.
Oordeel van de rechtbank
4. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in hetgeen eiser aanvoert, te weten dat niet hij maar de COa-medewerker de agressor was, geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verslaglegging is gebaseerd op onafhankelijke verklaringen van meerdere medewerkers van het COa. Deze medewerkers hebben ook een verklaring bij de politie afgelegd. Daarnaast heeft eiser zijn stelling niet met andere verklaringen of objectieve stukken onderbouwd. Eisers stelling vindt ook geen steun in de beschikbare camerabeelden van het COa, aangezien geen directe beelden beschikbaar zijn waaruit blijkt dat de betrokken medewerker als eerste fysiek geweld heeft gebruikt. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat de gedragingen, zoals door het COa beschreven, zich hebben voorgedaan.
4.1.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het COa het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank uit van de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt dat eiser een COa-medewerker fysiek heeft aangevallen en deze tweemaal in het gezicht heeft geslagen, met zichtbaar letsel als gevolg. Het COa heeft deze gedragingen, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid, terecht gekwalificeerd als agressie of geweld, met als doel de ander ernstig te bedreigen of ernstige schade toe te brengen. Het feit dat eiser pas vijf dagen na het incident in de HTL is geplaatst, doet aan de ernst van de gedragingen en de impact van het incident niet af.
4.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid en voldoende deugdelijk gemotiveerd, heeft besloten tot oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank overweegt dat de door eiser aangevoerde medische omstandigheden voldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. In het plaatsingsbesluit is vermeld dat rekening is gehouden met de persoonlijke situatie van eiser en de bestaande afspraken bij de plaatselijke GGZ, en dat advies is ingewonnen bij het GZA. Uit het akkoord van het GZA blijkt dat het GZA heeft beoordeeld dat er geen medische bezwaren bestaan tegen overplaatsing naar de HTL. De rechtbank ziet, gelet op dit akkoord en op het door eiser overgelegde medische stuk, geen aanleiding voor het oordeel dat het COa had moeten afzien van het opleggen van het plaatsingsbesluit, dan wel dat eisers medische situatie niet zorgvuldig is beoordeeld. Ten aanzien van eisers stelling dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde uit het GZA-akkoord, heeft de minister toegelicht dat er communicatie is geweest met het GZA over het behandeltraject van eiser in Den Bosch, en dat is bevestigd dat deze behandeling in Den Bosch zal worden voortgezet. Nu sprake is van afstemming met het GZA en de zorg voor eiser wordt gecontinueerd, is de rechtbank niet gebleken dat de medische situatie van eiser aanleiding had moeten zijn om af te zien van het opleggen van het plaatsingsbesluit.
4.3.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
5. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 18 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
de griffier de rechter is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Als bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Gezondheidszorg Asielzoekers.