ECLI:NL:RBDHA:2025:7022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.17665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met betrekking tot overschrijding van ophoudingsduur en informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Poolse nationaliteit, was op 15 april 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophoudingsduur met twintig minuten was overschreden, maar oordeelde dat deze overschrijding niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, omdat de omstandigheden voldoende waren toegelicht door de verweerder. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de informatieplicht niet volledig was nageleefd, maar dat dit niet tot onrechtmatigheid leidde, omdat eiser voldoende was geïnformeerd over de redenen van de maatregel. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.17665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1986 en de Poolse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser voert aan dat de ophouding langer dan zes uur heeft geduurd en dat de reden hiervoor niet toereikend is gemotiveerd. Het gehoor had eerder kunnen plaatsvinden, nu eiser op 15 april 2025 om 07:30 uur is bezocht door zijn gemachtigde en op dat moment goed aanspreekbaar was.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat de onrechtmatigheid van de ophouding slechts gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de daaropvolgende maatregel van bewaring, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [3] Niet in geschil is dat de ophoudingsduur met twintig minuten is overschreden. Uit het proces-verbaal van bevindingen [4] blijkt dat eiser
op maandag 14 april 2025, omstreeks 21.10 uur, is overgenomen vanuit het strafrecht en opgehouden in het kader van de vreemdelingenwet. Betrokkene verkeerde op dat moment in zodanige staat van dronkenschap dat
deze niet aanspreekbaar was en op dat moment dus niet gehoord kon worden. Hierom is betrokkene de volgende ochtend, op dinsdag 15 april 2025 omstreeks 11.15 uur, gehoord. Bovendien blijkt uit dit proces-verbaal dat eiser moeite had zich goed verstaanbaar te maken, mede als gevolg van stotteren. De rechtbank acht aannemelijk dat deze omstandigheden invloed hebben gehad op het verloop van de ophouding. Gelet op deze omstandigheden, heeft verweerder voldoende toegelicht waarom de ophoudingsduur is overschreden en waarom het niet mogelijk was om het gehoor eerder af te nemen. Niet is gebleken dat eiser door deze beperkte overschrijding daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beperkte overschrijding van de ophoudingsduur in dit geval niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Het geconstateerde gebrek leidt wel tot de veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser.
M122-formulier
4. Daarnaast stelt eiser dat hij is overgenomen vanuit het strafrechtelijk kader, maar dat hem ten onrechte geen M122-formulier is uitgereikt.
5. Uit paragraaf A5/6.12 van de Vc [5] volgt dat als een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring moet worden gesteld, omdat feitelijk vertrek op dat moment niet mogelijk is, aan hem tijdens die detentie de mededeling dient te worden gedaan dat hij na beëindiging van de detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Deze mededeling wordt, met gebruikmaking van het M122-model, aan de vreemdeling uitgereikt. In het onderhavige geval is weliswaar sprake geweest van een strafrechtelijke aanhouding, maar niet van een daadwerkelijke strafrechtelijke detentie. Eiser is dan ook niet overgenomen vanuit strafrechtelijke detentie en dus was de mededeling als bedoeld in paragraaf A5/6.12 van de Vc met gebruikmaking van het M122-model niet aan de orde.
Bevoegdheid
6. Voorts stelt eiser dat de maatregel gebrekkig is nu hieruit niet blijkt of de opsteller ervan bevoegd was om het besluit te ondertekenen. In ieder geval blijkt niet dat deze ambtenaar handelde op grond van een mandaat namens de minister voor Asiel en Migratie. Er is daarom sprake van een bevoegdheidsgebrek in de zin van artikel 10:10 van de Awb. [6]
7. De rechtbank stelt vast dat de maatregel is opgelegd door een ambtenaar die is aangewezen door de korpschef die, op grond van artikel 5.3, eerste lid, van het Vv, [7] bevoegd is om zelfstandig de maatregel van bewaring op te leggen. Daarmee is geen afzonderlijk mandaat namens de minister van Asiel en Migratie vereist. De bevoegdheid vloeit namelijk rechtstreeks voort uit het Vv, waardoor geen sprake is van een bevoegdheidsgebrek.
Informatieplicht
8. Eiser voert verder aan dat de maatregel van bewaring niet op de juiste wijze aan hem is uitgereikt. In de Poolse vertaling van de maatregel zijn volgens hem verkeerde gronden aangekruist. Ook is de vertaling onvolledig en blijkt niet dat een tolk is gebruikt. Volgens eiser is hiermee niet voldaan aan artikel 5.3 van het Vb, [8] wat de maatregel onrechtmatig maakt.
9. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat in de Poolse vertaling van de maatregel onjuiste gronden zijn aangekruist. Dit heeft verweerder ook ter zitting erkend. Echter, uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat de maatregel met behulp van een tolk aan eiser is toegelicht. [9] Eiser is daarbij geïnformeerd over de redenen van de maatregel, de mogelijkheid om hiertegen beroep in te stellen en het recht op rechtsbijstand. Deze informatie is bovendien bevestigd in de aan hem uitgereikte folder. Daarmee is eiser voldoende geïnformeerd in een taal die hij begrijpt. Niet is gebleken dat eiser door de vergissing in de vertaalde folder, waarbij onjuiste gronden zijn aangekruist, daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad. Dat blijkt ook uit het feit dat eiser nog dezelfde dag beroep heeft ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maategel. De belangenafweging valt daarmee in het voordeel van verweerder uit.
Maatregel van bewaring
10. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [10] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
-
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [11] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11. Eiser betwist alle zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd evenals lichte gronden 4a en 4c. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij in het bezit is van een Poolse identiteitskaart en eerder op reguliere wijze Nederland is binnengekomen om te werken. Wat betreft de zware grond 3b betwist eiser dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Na ontvangst van het besluit van 5 januari 2025 is eiser naar België vertrokken en heeft hij daarmee juist gevolg gegeven aan zijn vertrekplicht. Verder is aan hem geen meldplicht opgelegd. Met betrekking tot de zware grond 3c voert eiser aan dat deze grond niet van toepassing is, omdat deze grond niet is aangekruist op de Poolse vertaling van de maatregel die aan hem is uitgereikt. Ook is deze grond niet juist gemotiveerd nu wordt gesproken over een besluit van 9 augustus 2024. Ten aanzien van de zware grond 3i meent eiser dat hij eerder te kennen heeft gegeven bereid te zijn om terug te keren naar Polen. Eiser heeft hulp gevraagd van Stichting De Ontmoeting, zodat er voor hem in Polen hulp klaarstaat bij terugkeer. Verder acht eiser de lichte grond 4a niet van toepassing, omdat het niet tijdig verlaten van Nederland niet gelijkstaat aan onttrekking van het toezicht. Dat eiser geen financiële middelen heeft, maakt volgens hem niet dat daarom sprake is van een onttrekkingsrisico. De lichte grond 4d volgt eiser daarom niet. Er bestaat geen risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken of de terugkeerprocedure zal frustreren.
12. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3c en lichte gronden 4c en 4d feitelijk juist zijn. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder deze gronden voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Zware grond 3c is feitelijk juist, nu aan eiser op 5 januari 2025 een besluit is uitgereikt waarin zijn EU-verblijfsrecht is ingetrokken en waarin hem is opgedragen Nederland binnen de gegeven termijn van een maand te verlaten. In zijn gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser verklaard naar België te zijn vertrokken na het besluit van 5 januari 2025, maar snel weer te zijn teruggekeerd naar Nederland. [12] Hiermee heeft eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief beëindigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht. De feitelijke juistheid van de zware grond 3c staat daarom vast. Ook de lichte gronden 4c en 4d acht de rechtbank feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft namelijk verklaard geen vaste verblijfsplaats in Nederland te hebben en slechts af en toe in een opvang te verblijven. [13] Daarnaast heeft eiser verklaard te beschikken over € 2 en in zijn levensonderhoud te voorzien door het verzamelen van statiegeld. [14] Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd dat eiser zonder middelen van bestaan niet in staat is om zelfstandig zijn terugkeer te bekostigen. De rechtbank acht de motivering van verweerder voldoende om vast te stellen dat de lichte grond 4d ook bijdraagt aan het aannemelijk maken van het onttrekkingsrisico. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd ten aanzien van de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
13. Eiser meent dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft echter in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser heeft eerder de mogelijkheid gehad om zelfstandig naar zijn land van herkomst terug te keren en heeft dit niet gedaan. Verder heeft verweerder de gestelde medische omstandigheden van eiser expliciet benoemd en voldoende betrokken bij zijn beoordeling. Ook is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Ambtshalve toets
14. Ook is overigens niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. In verband met de vastgestelde gebreken in de ophoudingsduur en informatieplicht zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan op 25 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Pagina 1 van het proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2025 (HV11).
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
8.Vreemdelingenbesluit 2000.
9.Pagina 6 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 15 april 2025 (M110).
10.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
11.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
12.Pagina 4 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 15 april 2025 (M110).
13.Pagina 4 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 15 april 2025 (M110).
14.Pagina 5 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 15 april 2025 (M110).