ECLI:NL:RBDHA:2025:7042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.16934 en NL25.16922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met beëindiging RVA-verstrekkingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van asielaanvragen van twee verzoekers, een vader en zoon. De verzoekers hebben tegen besluiten van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, waarbij hun opvolgende asielaanvragen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om te bepalen dat hun uitzetting achterwege blijft en dat zij opvang tot hun beschikking hebben totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken afgewezen, omdat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers onvoldoende spoedeisend belang hebben aangetoond en dat de argumenten die zij aanvoerden niet voldoende concreet waren om aan te nemen dat het beroep kans van slagen had. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook de rol van Bureau Documenten in de beoordeling van de ingediende documenten en de vergewisplicht van de verweerder in acht genomen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, en de verzoekers zijn op de hoogte gesteld van de beslissing via hun gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.16934 en NL25.16922

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[verzoeker 1], V-nummer: [V-nummer 1], verzoeker 1,

[verzoeker 2], V-nummer: [V-nummer 2], verzoeker 2,
hierna gezamenlijk: verzoekers,
(gemachtigde: mr. A. Šimičević),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluiten van 10 april 2025 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de opvolgende asielaanvragen van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [2]

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. Uit de door verzoekers op 24 april 2025 overgelegde brief van het COa [3] van 17 april 2024 blijkt dat RVA-verstrekkingen van verzoekers worden beëindigd met ingang van 24 april 2025. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hieruit voldoende spoedeisend belang volgt. De voorzieningenrechter hecht eraan op te merken dat verzoekers de onverwijlde spoed zelf in de hand hebben gewerkt door de brief van 17 april 2025 pas op 24 april 2025, de dag waarop zij de opvang moesten verlaten, aan de voorzieningenrechter toe te sturen. Verzoekers hebben niet toegelicht waarom zij de voorzieningenrechter zo laat hebben gevraagd om met spoed een beslissing te nemen op de verzoeken om een voorlopige voorziening.

De beroepsgronden

3. Verzoekers vragen de voorzieningenrechter om te bepalen dat uitzetting achterwege blijft en dat zij opvang tot hun beschikking hebben totdat op het beroep is beslist. Zij menen dat het beroep kans van slagen heeft. Verzoekers voeren daartoe aan dat verweerder hen ten onrechte niet nader heeft gehoord over het door hen bij hun opvolgende aanvraag nieuw ingebrachte document. Verweerder dient bij de beoordeling van documenten ook nadere feiten en omstandigheden te betrekken, zoals hoe verzoekers aan het document zijn gekomen en waarom zij het relevant vinden. Ze verwijzen daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 juli 2021. [4] Ook dient verweerder te voldoen aan de samenwerkingsplicht en zich ervan te vergewissen of er aanleiding bestaat een FMO [5] op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn [6] te verrichten. Verzoekers stellen verder dat verweerder niet heeft voldaan aan de vergewisplicht. Hiertoe voeren verzoekers aan dat uit de verklaring van onderzoek niet duidelijk blijkt wat er is onderzocht en dat de verklaring uitzonderlijk summier en ondeugdelijk is. Verzoekers menen, onder verwijzing naar arrest L.H. [7] en arrest S.N. & L.N. [8] , dat hun aanvraag ten onrechte niet is behandeld als een eerste aanvraag en zij ook om die reden ten onrechte niet gehoord zijn. Ook voeren verzoekers aan dat hun nieuwe aanvraag beoordeeld dient te worden aan de hand van de inmiddels ingevoerde risicoprofielen. Tot slot stellen verzoekers dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om een contra-expertise uit te voeren.

Heeft het beroep een redelijke kans van slagen?

4. Bij de beoordeling van het verzoek acht de voorzieningenrechter met name van belang of het beroep tegen de bestreden besluiten een redelijke kans van slagen heeft.
5. Verzoekers, vader en zoon, hebben bij hun opvolgende asielaanvraag een verklaring van het Openbaar Ministerie overgelegd, welke volgens hen aantoont dat zij bij terugkeer naar Egypte gevaar lopen omdat verzoeker 1 (vader) strafrechtelijk vervolgd zal worden. Uit verweerders beleid, paragraaf C1/2.9 van de Vc [9] , volgt dat verweerder kan besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s). Bureau Documenten heeft het document onderzocht en geconcludeerd dat de opmaak en afgifte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dat daarom het document niet bevoegd is opgemaakt en/of afgegeven. Het document kan om die reden niet worden aangemerkt als nieuw element of bevinding. In het bestreden besluit is reeds gemotiveerd overwogen dat verzoekers niet gehoord hoefden te worden over de door hen overgelegde verklaring van het Openbaar Ministerie. Gelet op de conclusie van Bureau Documenten over het ingebrachte stuk heeft verweerder hiertoe kunnen besluiten. Het beleid van verweerder is niet onredelijk. Daarnaast kunnen verzoekers geen beroep doen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, nu niet is gebleken dat sprake is van vergelijkbare zaken. In de aangehaalde zaak beschikte Bureau Documenten niet over referentiemateriaal en kon geen uitspraak worden gedaan over de echtheid van de desbetreffende documenten. In het onderhavige geval heeft Bureau Documenten wel vergelijkingsmateriaal ter beschikking en is op basis daarvan geconcludeerd dat het document van verzoekers afwijkt. Ook is wel degelijk een uitspraak gedaan over de echtheid daarvan: er is immers geconcludeerd dat het document niet bevoegd is opgemaakt en/of afgegeven.
6. Verder hebben verzoekers op geen enkele manier concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die reden geven om het advies van Bureau Documenten in twijfel te trekken. Verweerder mag er in beginsel van uitgaan dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Niet is gebleken dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet. In het bestreden besluit is reeds overwogen dat niet is onderbouwd waarom verzoekers van mening zijn dat argumenten en conclusies van Bureau Documenten verkeerd, niet te volgen of onbegrijpelijk zouden zijn.
7. Voor zover verzoekers met hun beroep op de arresten L.H. en S.N. & L.N. stellen dat hun asielaanvragen ten onrechte niet als eerste aanvragen zijn behandeld, geldt dat uit het arrest L.H. voortvloeit dat indien een opvolgende aanvraag eenmaal ontvankelijk is, deze op vergelijkbare wijze moet worden beoordeeld als een eerste aanvraag. Dat is in het geval van verzoekers niet aan de orde, omdat hun opvolgende asielaanvragen niet-ontvankelijk zijn verklaard.
8. Onduidelijk is op grond waarvan verzoekers menen dat hun nieuwe aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de risicoprofielen en waarom dit gewijzigde beleid voor hen van belang is in hun individuele geval.
9. Tot slot stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekers bij brief van 28 maart 2025 op de hoogte zijn gesteld van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten. Sindsdien staat het hen vrij om een contra-expertise te laten uitvoeren. Zij hebben twee e-mails overgelegd waaruit blijkt dat op 22 april 2025 contact is gezocht met twee potentiële contra-experts. Hetgeen verzoekers op dit moment aanvoeren is echter onvoldoende concreet om aan te nemen dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. De enkele omstandigheid dat verzoekers zeggen een contra-expertise te willen laten uitvoeren biedt onvoldoende aanknopingspunten voor deze conclusie.
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep op dit moment geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet verder, gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom dienen de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, uitgesproken op 24 april 2025 en openbaar gemaakt door middel
van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch
meegedeeld aan de gemachtigde van verzoekers op 24 april 2025 om 17:41 uur en aan de
gemachtigde van verweerder op 24 april 2025 om 17:42 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
5.Forensisch Medisch Onderzoek.
6.Richtlijn 2013/32/EU.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2020, ECLI:EU:C:2021:478.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:494.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.