ECLI:NL:RBDHA:2025:7062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL24.43471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die niet wil worden uitgezet totdat op zijn bezwaar is beslist. De minister van Asiel en Migratie heeft op 8 oktober 2024 de aanvraag van de verzoeker om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met het doel 'familieleven' op grond van artikel 8 EVRM, afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De minister heeft in een brief van 18 maart 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Aangezien beide partijen het erover eens zijn dat verzoeker niet uitgezet moet worden, wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. De voorzieningenrechter verbiedt de minister om verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker, berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar gemaakt op 17 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43471
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: H.Q. van der Zaan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die ertoe strekt dat verzoeker niet wordt uitgezet totdat op het bezwaar is beslist.
1.1.
Met het besluit van 8 oktober 2024 heeft de minister de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘familieleven op grond van artikel 8 EVRM’ afgewezen.
1.2.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Over het griffierecht
2. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht. De voorzieningenrechter stelt op basis van de bij het verzoek overgelegde eigen verklaring over de afwezigheid van vermogen en inkomen vast dat verzoeker aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Verzoeker hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Over het verzoek om een voorlopige voorziening

3. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan onder meer als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De minister heeft in een brief van 18 maart 2025 laten weten dat zij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Nu partijen het er over eens zijn dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbiedt de uitzetting tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt de minister verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.