In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die niet wil worden uitgezet totdat op zijn bezwaar is beslist. De minister van Asiel en Migratie heeft op 8 oktober 2024 de aanvraag van de verzoeker om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met het doel 'familieleven' op grond van artikel 8 EVRM, afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De minister heeft in een brief van 18 maart 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Aangezien beide partijen het erover eens zijn dat verzoeker niet uitgezet moet worden, wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. De voorzieningenrechter verbiedt de minister om verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker, berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar gemaakt op 17 april 2025.